Samenvatting Arts en Patiënt 5 (AP5)
Gemarkeerd in lichtoranje betekent dat het terugkomt in het tentamen.
VALLEN EN MOBILITEITSSTOORNISSEN
Risicofactoren voor vallen:
Ezelsbruggetje: VAL OP ZICH
V: vaker vallen, vrouw, vertigo (draaiduizeligheid)
A: alcohol, artrose
L: loop- en balansstoornissen, leeftijd (> 80 jaar)
O: omgevingsfactoren, orthostase
P: polyfarmacie
- Benzo’s: pammetjes, zopiclon, zolpidem → reactievermogen en spierverslapping
- Antidepressiva: SSRI (citalopram, fluoxetine, paroxetine, sertraline) en TCA
(amitriptyline, nortriptyline) → reactievermogen en spierverslapping
- Antipsychotica: klassiek (haloperidol) en atypisch (aripiprazol, clozapine,
olanzapine, quetiapine, risperidon) → reactievermogen en spierverslapping
- Cardiovasculaire medicatie → orthostatische hypotensie
- ACE-remmers (-pril): enalapril, lisinopril
- ARBs (-sartan): candesartan, losartan
- Bètablokkers (-lol): acebutolol, metoprolol, propranolol
- Calciumantagonisten: amlodipine, nifedipine & diltiazem, verapamil
- Diuretica: thiaziden (hydrochloorthiazide), lisdiuretica (furosemide,
bumetanide)
- Overig:
- Antihistaminica: cetirizine, promethazine, clemastine, desloratadine
- Urologisch: tolterodine
- Alfablokker: tamsulosine
- Anticholinerge middelen: tolterodine, oxybutynine
Z: zintuigen, zelfredzaamheid (ADL)
I: incontinentie (urine), intoxicaties
C: cognitie/stemming, comorbiditeit
H: HVZ
Factoren waardoor ouderen vallen:
- VAL OP ZICH
- Fysiologische veroudering = door het ouder worden zelf groter kans op te vallen
- Intrinsieke factoren = gehoor, visus (cataract, maculadegeneratie, glaucoom),
medicatie, ziekte (sarcopenie, osteoporose, verminderde stabalans, stuggere
gewrichten, standsafwijkingen tenen, stemmingsstoornissen)
- Extrinsieke factoren = opstaan uit stoel, oneven en glad oppervlak, slechte
verlichting, kleedjes, risicovol gedrag, verhuizing
→ ouderen geven zelf vaak aan dat het komt door extrinsieke factoren
Visus gaat achteruit bij ouderen. Een multifocaal bril is buitenshuis juist risicoverhogend
(minder goed diepte kunnen inschatten) en binnenshuis juist risicoverlagend om te vallen
(minder gevaar om over stoepjes etc. te vallen).
1
,Orthostatische hypotensie
Bij staan gaan baroreceptoren vuren → volume moet anders verdeeld worden → HF
omhoog → bloeddruk omhoog.
Bij orthostatische hypotensie kan het lichaam het verschil in zitten/staan niet goed
compenseren → minder vuren baroreceptoren → bloeddruk daalt.
Je meet de orthostatische hypotensie door liggend de bloeddruk te meten, dan de pt na 1,
2 en 3 minuten te laten staan en dan weer de bloeddruk meten. Kijken of er een verschil is.
Dit verschil moet minimaal ≥ 20 mmHg systolisch of ≥ 10 mmHg diastolisch zijn.
Medicatie die orthostatische hypotensie kan veroorzaken:
- Tamsulosine (alfablokker)
- Lisinopril (ACE-remmer)
- Metoprolol (bètablokker)
- Amlodipine (calciumantagonist)
Anamnestische gegevens vallen
Anamnese:
- VG: eerder gevallen, ziekten
- Medicijngebruik en intoxicaties
- Beschrijving val
- Intrinsieke en excentrieke factoren (cognitieve stoornissen, verminderde lichamelijke
activiteit, urine incontinentie, gewrichtsaandoeningen)
LO:
- Algemeen: lengte en gewicht
- Pols en bloeddruk
- Orthostase
- Mobiliteit
- Time up and go-test = mobiliteit: kijken of iemand kan opstaan uit een stoel
zonder armleuningen, 3 m lopen, omdraaien, teruglopen en gaan binnen 13,5
seconde
- Score < 20 = nog wel zelfredzaam
- Score > 30 = hulp nodig
- Proef van Romberg = evenwicht/balans: kijken of iemand rechtop kan
blijven staan bij open ogen en ogen dicht
- Positief = pt kan met ogen open stil blijven staan, met gesloten ogen
niet
- Negatief = pt kan met ogen open en dicht stil blijven staan OF pt kan
met ogen open en dicht NIET stil blijven staan.
- Performance orientated test of balance (POMA) = stabalans, balans met
ogen dicht, draaibalans, nekbewegingen, omhoog reiken, bukken, gaan
zitten.
- Extremiteiten (eeltknobbels, artrose)
- Visus
- Gehoor
- Neurologisch
2
, - Hart: souffles → ECG, ritme
- Longen: COPD, overvulling
- Dix Hallpike (draaiduizeligheid bij BPPD)
- Mentale status (MMSE) en depressie
Behandeling vallen:
- Obstakels in huis weghalen
- Aandacht voor directe gevolgen
- Mobiliteit → verbeteren d.m.v. fysio of hulpmiddelen
- Angst om te vallen wegnemen
- Sociaal → omgeving kan mogelijk ondersteunen
- Medicatie → medicatiereview of pijnmedicatie
- Onderliggende ziekte behandelen
- DM
- HVZ
- Depressie
- etc.
Let op: vallers blijven vallen, maar frequentie kan wel verminderd worden (25% reductie)
FARMACOTHERAPIE
Polyfarmacie = chronisch gebruik van ≥ 5 voorgeschreven geneesmiddelen over een
periode van minimaal 3 maanden per patiënt. Dit is een probleem omdat:
- Mindere therapietrouwheid (vergeetachtigheid)
- Interacties
- Bijwerkingen
- Over- of onderdosering
- Verminderde nierfunctie (klaringsproblemen)
- Maskeren van andere ziekten of problemen
- Ziekenhuisopnames
- Kosten
Medicatiereview
Door polyfarmacie doe je vaak een medicatiebeoordeling/medicatiereview. Veelal doe je
dit bij patiënten > 65 jaar met meer dan 5 medicijnen en minimaal 1 van de volgende
risicofactoren:
- Verminderde nierfunctie (eGFR < 50 ml/min/1,73m2)
- Verminderde cognitie
- Verhoogd valrisico
- Therapieontrouw
- Niet zelfstandig wonend
- Niet geplande ziekenhuisopname
Er wordt gekeken naar:
- Onder- of overbehandeling
- Effectiviteit medicatie
- (Onacceptabele) bijwerkingen
- Contra-indicaties en interacties
- Onjuiste doseringen → zeker bij verminderde nierfunctie
3
, - Therapietrouwheid
Stappenplan medicatiebeoordeling:
1. Farmacotherapeutische anamnese
2. Farmacotherapeutische analyse (medicatiereview)
3. Overleg tussen arts en apotheker
4. Terugkoppeling naar de pt en andere behandelaars
5. Follow-up
Stappen medicatiereview
1. Welke geneesmiddelen worden er echt ingenomen (hoe en idicatie)
2. Welke bijwerkingen zijn er?
3. Welk geneesmiddel moet erbij/is overbodig?
a. START-criteria (vaak onderbehandeling): vaak laxantia (bij opiaten), PPI
(bij NSAID vanaf 70 jaar, antidepressiva, acetylsalicylzuur),
combinatiepreparaat calcium/vitamine D, bisfosfonaten, statines (bij
hogere levensverwachting)
b. STOP-criteria (vaak overbehandeling): vaak statine (i.v.m. verkorte
levensverwachting en meer bijwerkingen dan profijt), antihypertensiva,
selectieve alfablokkers (gegeven voor urineverlies/verwijdering vaten →
gevaar voor orthostatische hypotensie), benzo’s, antipsychotica,
acetylsalicylzuur, middelen met anticholinerge bijwerkingen
4. Interacties (klinisch relevant)
5. Evaluatie dosering en toedieningsvorm
Bijwerkingen
Vaak onderstaande combinaties
Geneesmiddel Veelvoorkomende bijwerking
Psychofarmaca, antihypertensiva, opioïden Fracturen
Antihypertensiva, benzo’s Duizeligheid/collaps/hypotensie
NSAID, antistollingsmiddelen, (GI)bloedingen
trombocytenaggregaieremmers
Kaliumsparende Elektrolyt- en nierfunctiestoornissen
middelen/diuretica/RAAS-remmers
Cortico’s, SU-derivaten of insuline Hypo/hyperglycemie
(metformine niet, want dit verhoogt de
gevoeligheid van spieren voor insuline
alleen) → bètablokkers kunnen hypo juist
weer maskeren (want daar krijg je lagere
hartslag van)
Hyperglycemie door prednison
Opiaten, ijzerpreparaten Ileus/obstipatie
4