GGZ2021 – KINDER- EN
JEUGDPSYCHOPATHOLOGIE
VOLLEDIGE SAMENVATTING
A L L E TA K E N
, GGZ2021 - TAAK 1
LEERDOEL 1: BESCHRIJF HET KLINISCHE BEELD VAN INTELLECTUAL DISABILITY?
(VERSTANDELIJKE BEPERKING)
Definitie, classificatie, kernsymtomen
Mash & Wolf
De term ‘intellectual disability’ heeft de voorgaande term ‘mental ratardation’ vervangen in de
DSM-5. Intellectuele disability is een neurodevelopmental disorder, dus een groep van condities
De term verstandelijke beperking (intellectual disability) heeft de term mentale retardatie
vervangen in de DSM-IV. ‘Een verstandelijke beperking is een neurologische ontwikkelingsstoornis
die zich tijdens de ontwikkelingsperiode voordoen en die leiden tot stoornissen in het sociale,
persoonlijke academische of beroepsmatige functioneren’. Een verstandelijke beperking is
gekarakteriseerd door significante beperkingen in mentale capaciteiten (redeneren, plannen,
beoordelen) dat zorgt voor verminderd aanpassend functioneren in het alledaagse leven.
De 3 essentiële elementen voor de definitie zijn al 50 jaar hetzelfde:
- Intellectuele beperkingen (redeneren, problemen oplossen, plannen, abstract denken,
oordelen en leren door ervaringen)→ moet bevestigd worden door klinische beoordeling en
individuele intelligentietest.
- Tekortkomingen in adaptieve vaardigheden (hoe effectief iemand omgaat met
levensgebeurtenissen en hoe capabel mensen zijn met afhankelijk leven en niet kan voldoen
aan sociale en culturele standaarden)
- Vroege aanvang (deficiënties in verstandelijke functies en aanpassingsvermogen beginnen in
ontwikkelingsperiode)
Kinderen met een verstandelijke beperking volgen dezelfde ontwikkelingsfasen als normale kinderen.
Echter, hun doelen en motivatie worden langzaamaan minder door gevoelens van frustratie, die
leiden tot de verwachting te falen.
Er zijn ook verschillende gradaties van intelligentie en IQ:
- Opvoedbaren → IQ 60-80
- Trainbaren → IQ van lager dan 60
Bron: Dekker, Koot, 2003, DSM-IV Disorders in Children with Borderling to Moderate intellectual disability
Alfred Binet en Theophile Simon (rond 1900) bedachten een manier om bij schoolkinderen het
intellectuele functioneren te meten. Er wordt getest op verbale, visueel-ruimtelijke en
rekenvaardigheden die samen de intelligentie bepalen, uitgedrukt in intelligence quotient (IQ). De
IQ-score wordt bepaald door leeftijd en de test score. 95% van de algemene populatie heeft een IQ
rond het gemiddelde van 100, tussen de 70 en 130.
De gradaties van verstandelijke beperking worden bepaald aan de hand van de mate van
belemmering (mild, matig, ernstig, zeer ernstig). Over het algemeen hebben mensen met een
,verstandelijke beperking een IQ van onder de 70.
Ook wordt bij de gradaties gekeken naar de adaptieve vaardigheden in de 3 domeinen (conceptueel,
sociaal en praktisch) → om de focus op IQ-scores weg te halen. De mate van adaptief functioneren
bepaald hoeveel hulp en zorg er nodig is.
Milde verstandelijke beperking (85% van de mensen) IQ 55-70
Kinderen → vertonen kleine ontwikkelingsachterstanden in de voorschoolse jaren (vaak pas
opgemerkt op school door gedragsproblemen). Vaak mensen uit minderheidsgroepen (door sociale
en economische verschillen)
- Conceptuele domein → bij kinderen in de voorschoolse leeftijd is er mogelijk geen sprake
van duidelijke conceptuele verschillen. Bij schoolgaande kinderen en volwassenen is sprake
van problemen met lezen, schrijven, rekenen, klokkijken of geldbeheer. Bij volwassenen is
er een beperking in abstract denken en executieve functies (plannen, strategieën kiezen).
- Sociale domein→de betrokkene gedraagt zich onvolwassen in sociale interacties.
Communicatie en taalgebruik zijn concreter of minder volwassen van aard. Er kan sprake zijn
van problemen met reguleren van emoties en gedrag. Het sociale oordeelsvermogen is niet
volgroeid, de betrokkene kan lichtgelovig zijn.
- Praktische domein→de betrokkene functioneert mogelijk op een voor de leeftijd passende
wijze wat betreft persoonlijke verzorging. Wel heeft hij of zij meer ondersteuning nodig bij
complexe dagelijkse taken als boodschappen doen, vervoer, huishouden organiseren,
verzorgen van kinderen en eten bereiden.
Matige verstandelijke beperking (10% van de mensen) IQ 40-54
Kinderen en volwassenen → meer intellectueel en adaptief gehandicapt. Vaak opgemerkt in de
voorschoolse periode. Mensen met syndroom van Down hebben vaak deze vorm. Deze mensen
hebben ondersteuning nodig om dagelijks te kunnen functioneren.
- Conceptuele domein→ontwikkeling van conceptuele vaardigheden blijft duidelijk achter.
Taal en voorschoolse vaardigheden ontwikkelen zich langzaam, en bij schoolgaande kinderen
ontwikkelen lezen, schrijven, rekenen en klokkijken zich minder goed. Ontwikkeling van
schoolse vaardigheden bij volwassen is meestal van basaal niveau.
- Sociale domein→de betrokkene verschilt duidelijk van leeftijdsgenoten in sociaal en
communicatief gedrag. De gesproken taal is vaak minder complex. De betrokkene is in staat
om sociale relaties aan te gaan, maar is niet altijd in staat om sociale signalen op te merken
of te interpreteren. Op het gebied van werk is vaak aanzienlijke sociale en communicatieve
ondersteuning nodig.
- Praktische domein→de betrokkene kan voorzien in persoonlijke behoeften van eten,
aankleden, stoelgang en hygiëne, maar heeft daarvoor een lange leerperiode en
geheugensteuntjes nodig. Zelfstandig functioneren kan mogelijk zijn. Kern; vooral langere
leerperioden en ondersteuning nodig.
Ernstige verstandelijke beperking (4% van de mensen) IQ 25-39
Vaak organische oorzaken van beperking (genetisch). De beperking wordt vaak vroeg opgemerkt. Ze
hebben hun hele leven specialistische zorg nodig.
, - Conceptuele domein→het vermogen om conceptuele vaardigheden te verwerven is beperkt.
De betrokkene begrijpt te weinig van geschreven taal, getallen en tijd. Verzorgers geven
gedurende het leven uitgebreide ondersteuning.
- Sociale domein→de gesproken taal is beperkt. Het spreken kan beperkt blijven tot zinnen
bestaande uit 1 woord. Taal wordt meer gebruikt voor sociale communicatie dan voor
uitgebreide uiteenzettingen.
- Praktische domein→de betrokkene heeft ondersteuning nodig voor alle dagelijkse
activiteiten, waaronder maaltijden, aankleden, wassen en stoelgang. Bij een aanzienlijke
minderheid is er sprake van slecht aangepast gedrag, waaronder zelfbeschadiging.
Zeer ernstige verstandelijke beperking (2% van de mensen) IQ onder 25
Vaak organische oorzaak van beperking en hebben hun hele leven medische zorg en hulp nodig. Vaak
naast de beperking andere medische aandoeningen (hartafwijking, epilepsie. Deze mensen wonen
vaak in groepshuizen onder toezicht en met voorzieningen.
- Conceptuele domein→conceptuele vaardigheden hebben betrekking op de fysieke wereld
en niet op symbolische processen. De betrokkene kan voorwerpen gebruiken voor zelfzorg,
werk en vrijetijdsactiviteiten.
- Sociale domein→de betrokkene heeft nauwelijks inzicht in symbolische communicatie, in
gesproken taal of gebarentaal. De betrokkene uit zich vooral door non-verbale, niet-
symbolische communicatie. Bijkomende motorische en zintuigelijke beperkingen kunnen
veel sociale activiteiten onmogelijk maken.
- Praktische domein→de betrokkene is afhankelijk van anderen voor alle aspecten van
verzorging, gezondheid en veiligheid. Vrijetijdsactiviteiten betreffen bijvoorbeeld plezier in
het luisteren naar muziek, films kijken, uit gaan wandelen of deelnemen aan
wateractiviteiten.
Flynn-effect: de gemiddelde score op intelligentietesten van een gegeven populatie stijgt over de
jaren heen. Een IQ-test wordt genormeerd op een representatieve groep personen met een
gemiddelde van 100. De test moet dus steeds strenger worden; zonder normering zou het gemiddeld
gemeten IQ hoger zijn.
Klinisch beeld:
DSM-V onderscheidt 3 domeinen van elkaar. Bij een verstandelijke beperking (ID) moet er sprake zijn
van beperkingen in zowel verstandelijk- als adaptief functioneren, in verschillende domeinen. Aan
criterium B wordt voldaan als minstens 1 domein van het adaptieve functioneren (conceptueel,
sociaal of praktisch) zo sterk verzwakt is dat er voortdurend ondersteuning nodig is.
- Conceptuele domein→betreft onder andere competenties op het gebied van geheugen, taal,
lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, probleem oplossen en beoordelen van nieuwe
situaties.
- Sociale domein → betreft het besef van de gedachten: gevoelens en ervaringen van anderen
(empathie), interpersoonlijke communicatieve vaardigheden en sociaal oordeelsvermogen.
- Praktische domein → omvat leervermogen en zelfmanagement in verschillende
levenssituaties, waaronder zelfverzorging, verantwoordelijkheden van een baan,
zelfmanagement van gedrag en plannen van taken.