5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13 22 23 24 25 26
16, 18, 19, 20, 21, 28, 29, 30, 31
32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45
Hoofdstuk 5
§5.1 Soorten verzekeringen
o Een verzekering dekt het risico op schade tegen een premie.
- Schadeverzekering: de uitkering is afhankelijk van de geleden schade, maar nooit hoger
dan de geleden schade.
- Sommenverzekering: de uitkering is afhankelijk van het moment waarop zich een
onzeker voorval voordoet.
o De verzekeringsovereenkomst wordt vastgelegd in een polis. Hierin worden: risico’s,
onzekere elementen, de maximale vergoeding en de hoogte van de premie vastgelegd.
o Indexatieclausule: als het geen wat verzekerd is meer waard wordt dan krijg je ook meer
vergoed, heb je dit niet dan heb je de kans om onderverzekerd te raken bij waardestijging.
o Premie (…% van de verzekerde som) €
Poliskosten €
Administratiekosten € +
Assurantiebelasting (…% van de som) € +
§5.2 Schadeverzekeringen en regelingen
o Brandverzekering: Het maximale verzekerde bedrag is gelijk aan de verzekerde som.
o Transportverzekering: Verzekering voor transportmiddelen en goederen, maar ook voor de
imaginaire winst = de verwachte winst.
o Bedrijfsschadeverzekering: Dekt de financiële gevolgen bij bedrijfsstilstand, de hoogte van
de premie hangt af van de hoogte van de lonen en bedrijfshuur.
o Kredietverzekering: Dekt het risico dat bij verkopen op rekening klanten niet terug betalen,
de verkoper zelf draagt ook een deel van deze kosten. De verkoper zelf stelt ook een
kredietlimiet = maximaal verstreken krediet aan een klant.
- Exportverzekering: Een speciale vorm van de kredietverzekering, die het commerciële en
politieke risico bij buitenlandse afnemers dekt. Om het politieke risico te dekken
herverzekeren verzekeringsmaatschappijen zich bij de Nederlandse staat
o Productaansprakelijkheidsverzekering: dekt de schadeclaims, wanneer (producten uit) de
winkel hiervoor aansprakelijk wordt gesteld.
o Aansprakelijkheidsverzekering: Dekt de schade van letsel, door jou of je kinderen, aan
anderen.
o Rechtsbijstandverzekering: Deze verzekering staat je juridisch bij in natura of geld.
o Berekening van het schade-uitkering: ↙ verzekeringsbreuk, nooit hoger dan 1
verzekerde som/gezonde waarde van alle goederen * schadebedrag
o Bij onderverzekeren is de verzekerde som lager dan de gezonde waarde, als in dit geval toch
het hele bedrag verzekerd wordt = premier risque verzekering
o Inkoopwaarde is (100% - %winst) van de verkoopwaarde
§5.3 De sommenverzekering
o Levensverzekering: wordt uitgekeerd op een moment dat verband houdt met het al dan niet
in leven zijn van de verzekerde. Er zijn vier partijen: de verzekeraar, de verzekeringsnemer,
de verzekerde en de begunstigde. Dit kan in premies betaald worden of in 1x = koopsom.
o Lijfrenteverzekering: uitkering in verschillende bedragen als iemand na een bepaalde tijd
nog leeft.
o Pensioenverzekering: Een uitkering naast de AOW waarvan werknemer en werkgever de
premie verdelen en de uitkering afhangt van het eindloon of middenloon van de werknemer.
o Compagnonverzekering: Sluit je af op het lichaam van je compagnon om bij zijn overlijden,
zijn erfgenamen uit te kunnen kopen.
,§5.4 Kiezen voor een opleiding
o Human capital = investeren in jezelf door te studeren
o Permanente educatie = altijd blijven (bij)leren
§5.5 Sparen en lenen
o Sparen: + rente – risico dat de bank failliet gaat
Lenen: + biedt mogelijkheden – afsluit-&rentekosten
o Effectieve rentepercentage = percentage interest + jaarlijkse kosten
o Het maximale interestpercentage zit 12% boven de wettelijke rente
o Financieringskosten = het effectieve rentepercentage * bedrag van de lening
o Consumptief krediet = lening zonder onderpand
o Doorlopend krediet = de consument neemt een krediet op, wat over lange periode kan
worden terugbetaald en ook weer opnieuw mag worden opgenomen.
o Koop- en verkoopafbetaling = koper koopt iets en betaald dit af in minstens twee termijnen
na de verkoopt. Gebeurt bij duurzame consumptiegoederen
o Huurkoop = de verkoper blijft eigenaar tot de laatste termijn is betaald en kan zijn eigendom
dus terugroepen als de koper niet betaald, waardoor het risico laag is en de rentekosten ook.
Hoofdstuk 6
§6.1 Enkelvoudige en samengestelde interest
o Enkelvoudige interest = elke x een even groot bedrag als rente over het beginbedrag
o Samengestelde interest = je betaald rente over het beginbedrag + de betaalde rente
§6.2 Eindwaarde en contante waarde
o perunage = i, per 1 dus %/100
o En – K = interest ( bij samengestelde interest berekenen)
o E(n) = K x (1+i) ^ n waarbij: E = eindwaarde n = perioden
K = beginkapitaal i = perunage rente
o C(n) = E x (1+i) ^ -n waarbij: C = contante waarde
§6.3 Eindwaarde van een rente
o rente = ook een reeks gelijke bedragen die met gelijke tussenpozen worden bepaald
termijn = het bedrag van de rente
vervaldatum = de datum van ontvangen of betalen
periode = de tijd tussen de vervaldata
o E(n) = a * ((r^n) – 1)/(r – 1) waarbij: r=1+i a = het eerste bedrag
o Tijdlijnen zijn altijd handig. n = aantal stortingen
o Als je E(n) berekend over een periode waarin je al geen termijnen meer betaald verandert a
met: a * r^ hoeveel perioden vanaf de laatste storting voorbeeldopgave 6.10
§6.4 Contante waarde van een rente
o C(n) = a * ((r^-n) – 1)/((r^-1) – 1)
o Met a = a * r^- aantal periode vanaf de eerste opnamen
§6.5 Nominale en effectieve interest
o Nominale interest = er komt geen rente over rente dus 1% per halfjaar is 2% per jaar
o Effectieve interest = er komt wel rente over rente dus de effectieve interest = r^n -1 * 100
En de andere kant op: r^(1/n) -1 *100
§6.6 Aflossen op leningen
o Schuldrest = wat je op een bepaald moment nog verschuldigd bent. De schuldrest vermindert
alleen door aflossen.
o Interestbedrag = interestpercentage * de schuldrest
o Lineaire aflossing: je betaald elke periode evenveel aan aflossing maar niet aan interest
Hoofdstuk 7
, §7.1 spaarvormen
o Het omslagstelsel = de werkende van nu betalen de AOW-uitkeringen van de huidige
gepensioneerden
o Verplicht sparen: de spaarder moet deelnemen aan een regeling, een voorbeeld hiervan is
het bedrijfspensioen waarbij een deel van het inkomen wordt ingehouden en ingelegd als
pensioenpremie. Het andere deel van de premie wordt betaald door de werkgever
+ werkgever betaald mee & geen belasting over pensioenpremie & het is een collectieve
inzameling dus met de lonen stijgt het pensioen & lage kosten pensioenfonds & verzekerd
voor velen die anders niet zouden sparen een pensioen - de pensioenpremie is een deel van
je inkomen minder & geen vrije keuze & rendement van beleggingen pensioenfonds staat
niet vast
o Het kapitaaldekkingsstelsel = pensioenfondsen beleggen de premies om deze te verhogen
o Vrijwillig sparen: er zelf voor kiezen om nog extra te sparen, bijvoorbeeld door een
lijfrenteverzekering af te sluiten of te gaan banksparen.
+ je hebt zelf de inleg en de manier van sparen in de hand & je beschikt vrij over je gespaarde
bedrag & het geld verdwijnt niet maar wordt geërfd – de kosten zijn hoog & biedt geen
zekerheid dat mensen ook echt gaan sparen
o Vrij opneembaar sparen: de spaarder heeft altijd beschikking over het spaartegoed
o Niet-vrij opneembaar sparen: Je zet het geld vast en je kan er na een periode weer bij.
spaarrekening deposito
Vrij opneembaar Niet vrij opneembaar
Geen vaste looptijd Vaste looptijd
Variabele, lage rentevergoeding Vaste, hoge rentevergoeding
§7.2 De effectenbeurs
o Effecten = waardepapieren/vermogenstitels die kunnen worden gekocht en verkocht
o Provisie = kosten voor de bemiddeling bij een verkoop of aankoop van effecten
o 1. Het limietorder: de belegger geeft een order tot een maximale en een minimale prijs.
2. Het Market order: Er is geen maximale inkooprijs of minimale verkoopprijs
o Index = weergeving van de koersverloop van een beurs of een groep effecten
o Marktkapitalisatie = uitgegeven aandelen * de koers van het aandeel
§7.3 Aandelen
Voorbeeldopgave blz. 105 samengevat
o Aandeel = een stukje van het vermogen van een bedrijf. Emitteren is het plaatsen en
verkopen van aandelen om zo een aandelenkapitaal te creëren
o De nominale waarde is het bedrag dat op het aandeel staat en de koerswaarde is het bedrag
dat het aandeel waard is op het moment van verkopen. Bij een nieuwe emissie van aandelen
is het bedrag de emissiekoers.
o Je kan aan aandelen verdienen door het ontvangen van winstuitkeringen: dividend of door
het maken van koerswinst als je het aandeel weer verkoopt.
o Het dividendrendement = dividend/aandelenkoers * 100%
o Economische ontwikkelingen beïnvloeden de beurskoers:
De stemming op de beurs, de marktinterest, de resultaatverwachtingen en de netto contante waarde
o Het koersrendement = (huidige koers – aankoopwaarde koers)/aankoopwaarde *100%
o Het aandelenrendement = som van het koers- en dividendrendement
§7.4 Obligaties en beleggingsfondsen
o Obligatie = bewijs van deelname in een obligatielening, een obligatielening is een lening
verdeeld in kleinere delen.
o Beurskoers is de prijs die op de markt betaald wordt voor de obligatie.
= beurswaarde/nominale waarde * 100%
o Uitgifteprijs = nominale waarde * uitgiftekoers