Blok 1
Casus 1: Sophie
CGO
1. De student benoemt uit welke onderdelen het onderwijs bestaat.
CGO, COVA, AFPF, onderzoekend vermogen, Psychologie, Rekenen (VTV)
2. De student kan het principe van CGO benoemen.
Doormiddel van een casus word de les stof van die week besproken.
3. De student kan in eigen woorden
uitleggen hoe de CANMEDSrollen in het
onderwijs zijn geïntegreerd.
Zorgverlener: Naast dat je voor mensen
zorgt. Zorg je ook dat de juiste zorg
word verleend dit doe je door middel van
de volgend 6 stappen: Anamnese →
diagnose → planning resultanten →
interventies → uitvoeren → evaluatie .
Reflectieve EBP professional: een
onderzoekende houding. Uitzoeken of de
zorg wel de juiste is.
Samenwerkingspartner: Als vpk werk
je veel samen met andere disciplines, maar ook met de patiënt zelf of
familie. Denk aan fysio, artsen of diëtisten.
Gezondheidsbevorderaar: niet alleen iemand beter maken maar ook
ervoor zorgen dat iemand niet ziek wordt. Dit doen we door middel van
een gezonden levensstijl aan te raden.
Communicator: je praat als verpleegkundige de hele dag erg veel. Maar
met welke patiënt is anders dus je leert zo vele mogelijke techniekenom je
makkelijk te kunnen aanpassen aan de patiënt je je voor je hebt.
Organisator: naast dat je de zorg verleend moet je er ook voor zorgen
dat de zorg in goeie banen loopt. We zorgen er ook voor dat de zorg
continu wordt verleend.
Professional en kwaliteitsbevorderaar: je werkt met veel
regels/protocollen/richtlijnen. En 1 van de taken is ook dat we ons hier
aan houden maar ook ander collega’s er op aanspreken wanneer ze dit
niet doen.
4. De student benoemt zijn visie op gezondheid.
Iemand is in mijn ogen gezond wanneer hij of zij nog lichamelijk en
mentaal instaat is om de dingen te doen die hij of zij wil.
,5. De student verkent de verschillende definities van gezondheid en
gezondheidsbeleving.
Professionele, medische gezondheid: Is de afwezigheid van een ziekte
of lichaamsgebrek, het ontstaan van een ziekte heeft maar 1 oorzaak.
Is de ziekte aanwijsbaar dan ben je ziek. Als dit niet zo is, is er spraken
van gezondheid. Denk hierbij aan bijvoorbeeld kanker.
Biologische gezondheid: is de aanpassing van je lichaam op de externe
omstandigheden. Homeostase is het constant houden van je fysiologische
processen en de biochemische reacties in het menselijk lichaam. Je bent
gezond als je instaat bent om in wisselende externe omstandigheden, je
interne milieu constant te houden. Denk hierbij aan je tempratuur regeling
of bloedglucose spiegel.
Psychologische gezondheid (inviviuele benadering): is als een
persoon zichzelf gestelde doelen kan behalen en is geestelijke behoeften
kan voorzien. Je bent gezond als je je geestelijk optimaal voelt of je jezlf
gezond voelt.
Je bent ziek als je je geestelijke behoefte niet kan bevredigen, dus mensen
met een lichamelijke beperking of ziek zijn kunnen door deze visie gezond
worden verklaart.
Sociale visie: wanneer iemand nog instaat is om zijn sociale rol in de
maatschappij te vervullen binnen de normen en waarden. Je bent ziek als
je niet instaat bent om je aan te passen en te gedragen naar de heersende
waarden en normen van je cultuur. Denk aan bijvoorbeeld als je niet meer
voor je gezin kunt zorgen.
Humane, multicausale visie: is iemand gezond zodra hij is de staat is
van volledige welzijn, zowel fysiek als mentaal als sociaal en het niet
alleen afwezigheid van ziekte of afwijking. Het is een combi van de 3
bovenstaande visies. Er is spraken van een holistische denkbeeld: de mens
is meer dan alleen zijn lichaam.
Deze visie is opgezet door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)
Dynamische visie: dit is gericht op het holistische denken en de mens is
gezond wanneer hij of zij in balans is met zichzelf maar ook met zijn
externe milieu. En door zijn aanpassingsvermogen de regie kan houden op
zijn gezondheid.
je bent ziek wanneer dit uit balans is. Je word gezond gezien wanneer je
het vermogen hebt om je aan te passen aan sociale, psychische en fysieke
factoren (zelfmanagement).
2
,6. De student herkent de verschillende pijlers van positieve gezondheid.
7. De student benoemt de belangrijkste beenderen van het lichaam.
1: Cranium (schedel) 11: Ossa metacarpales
2: Clavicula (sleutelbeen) (middenhandsbeentjes)
3: Scapula (schouderblad) 12: Phalanges (handkootjes)
4: Sternum (borstbeen) 13: Femur (bovenbeen)
5: Costae (ribben) 14: Patella (knie)
6: Humerus (opperarmbeen) 15: Tibia (scheenbeen)
7: Radius (spaakbeen) 16: Fibula (kuitbeen)
8: Ulna (ellepijp) 17: Ossa tarsi
9: Pelvis (schaambeen) (voetwortelbeen)
10: Ossa capri 18: Metatarsales
(handwortelbeen) (middenvoetbeentjes)
19: Phalanges (teenkootje
8. De student benoemt de vier lichaamsholten en de inhoud van de
borstholte en buikholte.
- Schedelholte: hersenen
- Borstholte: longen, hart, slokdarm, luchtpijp, bronchi, grote vaten.
- Buikholte: dunne darm, colon, nieren, alvleesklieren, maag, lever,
galblaas, blaas, milt. En bij vrouwen: baarmoeder en eierstokken.
- Bekkenholte: deel dunne darm, deel colon, blaas,
voortplantingsorgaan.
3
, 9. De student kent de patiëntproblemen: risico op infectie
Kans op het krijgen van een infectie: is een invasie van het lichaam door
pathogene micro-organismen die zich voortplanten en vermenigvuldigen
en ziekte veroorzaken door plaatselijke cel beschadiging, uitscheiden van
toxine of antigeen-antilichaamreactie.
10.De student kan uitleggen wat het doel is van de beroepscode voor
verpleegkundigen en kan deze toelichten.
Als verpleegkundige richt je je op de kwaliteit van leven en het welzijn van
zorgvragers. Dat doe je door het bevorderen, in standhouden en herstellen
van gezondheid en het voorkomen van ziekte en beperking of door lijden
en ongemak te verlichten. Je ondersteunt en begeleidt mensen met een
verstandelijke beperking, meestal in samenspraak met hun naasten/
vertegenwoordiger. Als het gaat om baby’s, kinderen of wilsonbekwame
mensen, is je zorg ook gericht op begeleiding en ondersteuning van de
naasten. Je begeleidt zorgvragers in de stervensfase. Uitgangspunt bij je
beroepsuitoefening is dat de regie zoveel mogelijk bij de zorgvrager ligt;
dat de zorgvrager, als hij dat wil en kan, zelf bepaalt wat voor hem
belangrijk is. Je ondersteunt en stimuleert de zorgvrager, zijn naasten en
zijn sociale netwerk om zo goed mogelijk met de gevolgen van de ziekte of
aandoening om te gaan (zelfmanagement) op basis van de meest actuele
(wetenschappelijke) inzichten. De aandacht gaat daarbij vooral naar wat
de zorgvrager nog wel kan. Je ondersteunt de zorgvrager bij het behouden
van belangrijke rollen, die door zijn ziekte of beperking onder druk zijn
komen te staan, of zoekt met hem naar nieuwe rollen die voor hem van
betekenis kunnen zijn. Daarbij heb je als verpleegkundige of verzorgende
je eigen taken en verantwoordelijkheden.
Link naar de beroepscode op de V&VN:
https://www.venvn.nl/thema-s/beroepscode/
11.De student kan de algemeen geldende beroepswaarden, eigen waarden in
het leven en beroepsmatig handelen toelichten. Lichamelijke, psychische
en sociale eigen ontwikkeling spelen hierbij een rol.
12.De student heeft kennis gemaakt met de beroepscode (wat zijn waarden
en normen, privé en professioneel).
Normen en waarden geven ons richting en beïnvloeden ons gedrag. Wat
wij als normaal zien is een norm en dit komt voort uit de overtuiging die
wij hebben, dit is een waarde.
4