Samenvatting Verdiepend Staats- en Bestuursrecht
De mens als burger en zijn rechten en preventie in het bestuursrecht
De constitutionele levenscirkel:
Er kan op elk punt worden begonnen. Burgerschap
heeft te maken met de rechtspositie van de burger.
Rechten van de burger om het kiesrecht uit te
oefenen, maar ook om gevrijwaard te worden
tegen uitzetting. Door het uitoefenen van kiesrecht
kan men zijn stem laten horen als burger gelet op
de representatie. Vervolgens zorgt de
representatie (art. 50 GW) de Staten-Generaal in
vertegenwoordiging van alle Nederlandse burgers
(burgerlijke rechtspositie), voor de invulling van de
wet. Deze fungeert als normatief medium, op grond
waarvan het bestuur en de rechtspraak zijn taak
vervult. Zij zijn daarbij tevens beperkt door de wet.
Het bestuur zorgt vervolgens weer voor de
effectieve verzorging en waarborging van de rechten van burgers en de rechtspraak
waarborgt deze. Op deze manier wordt de rechtspositie van de burger dus verzorgd alsmede
bepaald. En daarmee is de cirkel rond
Grondrechten = rechten van de mens + burgerrechten.
Rechten hebben is juridisch persoon zijn (in het procesrecht: legal standing), stem hebben is
juridisch burger zijn.
Burgerrechten zijn de aan de staatsburgers gewaarborgde fundamentele rechten die hen in
staat stellen actief en volledig aan het openbare leven van hun staat deel te nemen.
Rechten van de mens komen aan iedere persoon zonder onderscheid toe en beschermen de
menselijke waardigheid.
“Burger” verwijst naar nationale verbondenheid.
“Persoon” verwijst naar de waardigheid van iedere mens, waarvan we verlangen dat die
universeel wordt erkend. Absoluut verbod van slavernij en van mensonterende behandeling,
zoals foltering. Vrijheid te gaan en te staan waar je wilt, behoudens beperkingen op wettelijke
basis.
Dus bij Grondrechten onderscheid in mensenrechten en burgerrechten.
Mensenrechten: heeft iedereen
Burgerrechten: heeft niet iedereen (Belg in Nederland heeft niet per definitie alle rechten die
een Nederlands burger heeft).
Wat zijn de rechten van de burger volgens de Grondwet:
- Art. 3: gelijke benoembaarheid in openbare dienst;
- Art. 50: De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.
- Art. 4: actief en passief kiesrecht (vergelijk art. 54 en 56 GW);
- Art. 20 lid 3: bijstand.
Waarom staatloosheid een probleem oplevert met betrekking tot grondrechten?
Grondrechten zijn burgerrechten en (fundamentele) mensenrechten. Burgerrechten kunnen
enkel worden uitgevoerd als men verbonden is aan die staat. Staatsloosheid betekent dus
ook het verlies van burggerechten.
Waarom neemt burgerschap een centrale plaats in de democratische rechtsstaat in?
Veel rechten kenmerkend voor een democratische rechtsstaat zijn afhankelijk van het
burgerschap. Kenmerkend voor een democratische rechtsstaat is de mogelijkheid om deel te
,nemen aan publieke taken en het kiesrecht. Om je stem binnen de rechtsstaat te kunnen
laten horen heb je echter het burgerschap nodig.
Hoe krijg je een nationaliteit:
- Jus Sanquines (via bloed (ouders))
- Jus Soli (nationaliteit door geboorte in een bepaald land)
De Staat zelf bepaald welke wijze zij aanhoud voor verkrijging van nationaliteit.
Naturalisatie: het verkrijgen van de nationaliteit van een bepaalde Staat (keuze voor een
nationaliteit of omdat je er al een lange tijd woont, inburgering etc.)
Wie een Nederlander is wordt bepaald in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Nederland hanteert het Jus Sanquines (art. 3 RWN).
HR Vaststelling Nederlanderschap
Man geboren en opgegroeid in Suriname, voordat Suriname onafhankelijk werd. Man had
dus de Nederlandse nationaliteit. Toen Suriname onafhankelijk werd vroeg hij de
Surinaamse nationaliteit aan, waardoor de Nederlandse nationaliteit verviel. Een paar jaar
later vroeg hij de Nederlandse nationaliteit opnieuw aan waardoor de Surinaamse
nationaliteit verviel. Iets later wilde hij zowel de Nederlandse als Surinaamse nationaliteit. HR
oordeelde dat bij het aanvaarden van de Surinaamse nationaliteit de Nederlandse
nationaliteit niet verloren ging.
Art. 15 lid 2 RWN bevat drie uitzonderingen op de hoofdregel van art. 15 lid 1, aanhef en
onder a, RWN, volgens welke het Nederlanderschap verloren gaat bij het aanvaarden van
een andere nationaliteit. Die uitzonderingen houden in dat de Nederlandse nationaliteit niet
verloren gaat indien betrokkene (a) in het land van die andere nationaliteit is geboren en
daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, (b) voor het bereiken van de
meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het
land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of (c) gehuwd is met een
persoon die die andere nationaliteit bezit.
Nederlands staatsburger is ook Unieburger. Burger van een lidstaat is ook automatisch een
Unieburger (art. 9 VEU en 20 VWEU). Burgerschap van de Unie komt naast het nationale
burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.
Wat zijn de rechten van EU burgers volgens EU verdragen en het Handvest:
- Art. 9 VEU: burgerschap van de EU op basis van en naast het nationale burgerschap
(nationaliteit) (zie ook art. 20 lid 1 VWEU);
- Art. 10 VEU: recht op democratische representatie en participatie;
- Art. 20 lid 2 VWEU: vrij verkeer, actief en passief kiesrecht Europees Parlement en
gemeenteraden, diplomatieke en consulaire bescherming en petitierecht, uitgewerkt
in art. 21-23 VWEU.
- Art. 39 t/m 46 Handvest (Titel V): (EU) burgerschapsrechten
Art. 20 lid 2 sub b VEU: recht om ook bij gemeenteraadsverkiezingen te stemmen. Let op
enkel de gemeente, dus niet Tweede en Eerste kamer (en daarom dus ook niet voor
provinciale staten).
HvJEU Eman & Sevinger / BW Den Haag (ECLI:EU:C:2006:545)
Eman en Sevinger, die woonachtig zijn op Aruba, verzochten B&W van Den Haag om te
worden geregistreerd als kiezer voor de verkiezingen voor het Europees Parlement.
Burgemeester en wethouders wezen dit verzoek af omdat verzoekers niet voldeden aan de
in art. B1Kieswet gestelde eis dat zij gedurende tien jaar of langer in Nederland hebben
verbleven. Eman en Sevinger gingen tegen deze afwijzing in beroep bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij voerden aan dat de afwijzing van hun
,verzoek willekeurig en discriminatoir was, omdat andere ingezetenen van Aruba die voordien
tien jaren in Nederland gewoond hebben, wel kunnen deelnemen aan de Europese
verkiezingen. Zij betoogden voorts dat zij als Nederlanders burgers van de Europese Unie
zijn en dat het burgerschap van de Unie kiesgerechtigdheid voor het Europees Parlement
met zich meebrengt.
De Afdeling bestuursrechtspraak stelde prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Het Hof
is van oordeel dat art. B1Kieswet niet is te verenigen met het gemeenschapsrecht, niet
omdat burgers van de Unie zonder meer recht hebben op deelname aan de Europese
verkiezingen, maar omdat de regeling van art. B1 Kieswet in strijd is met het beginsel van
gelijke behandeling.
Met andere woorden: het beginsel van gelijke behandeling staat er evenwel aan in de weg
dat de gekozen criteria meebrengen dat onderdanen die zich in vergelijkbare situaties
bevinden, zonder objectieve rechtvaardiging ongelijk worden behandeld.
HvJEU Rottmann (ECLI:EU:C:2010:104)
Het Unierecht, met name art. 17 EG (=art. 20 VWEU), verzet zich er niet tegen dat een
lidstaat de door naturalisatie verkregen nationaliteit van die lidstaat van een burger van de
Unie intrekt wanneer deze door bedrog werd verkregen, mits deze intrekkingsbeslissing in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is.
Rottmann was geboren in Oostenrijk en was aanvankelijk Oostenrijks staatsburger door
geboorte. In 1995 heeft hij zijn woonplaats naar München (Duitsland) overgebracht na te zijn
gehoord door het Landesgericht für Strafsachen Graz (regionale strafrechtbank te Graz) in
het kader van een tegen hem ingeleid onderzoek wegens (door hem bestreden) verdenking
van oplichting. In februari 1997 heeft het Landesgericht für Strafsachen te Graz tegen
Rottmann een nationaal arrestatiebevel uitgevaardigd. In februari 1998 heeft Rottmann de
Duitse nationaliteit aangevraagd. Tijdens de naturalisatieprocedure heeft hij nagelaten de
tegen hem gerichte strafvervolging in Oostenrijk te vermelden. Door zijn naturalisatie in
Duitsland heeft Rottmann naar Oostenrijks recht de Oostenrijkse nationaliteit verloren. In
augustus 1999 deelde het stadsbestuur van Graz de stad München mee dat Rottmann daar
werd gezocht. Voorts deelde het Oostenrijkse openbaar ministerie de stad München in
september 1999 onder andere mee dat reeds in juli 1995 tegen Rottmann voor het
Landesgericht für Strafsachen Graz een strafzaak was ingeleid. Gezien deze
omstandigheden heeft Freistaat Bayern, na Rottmann te hebben gehoord besloten de
naturalisatie met terugwerkende kracht in te trekken, daar Rottmann had verzwegen dat
tegen hem in Oostenrijk een gerechtelijk onderzoek liep, zodat hij de Duitse nationaliteit had
verkregen door bedrog. De intrekking van de in Duitsland verkregen naturalisatie is nog niet
definitief wegens het door Rottmann ingestelde beroep tot nietigverklaring van dit besluit.
Het HvJ oordeelt dat het Unierecht, met name art. 17 EG, zich er niet tegen verzet dat een
lidstaat de door naturalisatie verkregen nationaliteit van deze lidstaat van een burger van de
Unie intrekt wanneer deze door bedrog werd verkregen, mits deze intrekkingsbeslissing in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is. Het Hof kan zich niet uitspreken over
de vraag of het Unierecht zich verzet tegen een nog niet genomen beslissing. Zoals de
Oostenrijkse regering ter terechtzitting heeft aangevoerd, staat het in voorkomend geval aan
de Oostenrijkse autoriteiten om een beslissing te nemen met betrekking tot de vraag of
verzoeker in het hoofdgeding zijn vroegere nationaliteit terugkrijgt, en in voorkomend geval
staat het aan de Oostenrijkse rechterlijke instanties om de regelmatigheid van de genomen
beslissing te toetsen aan de uit het onderhavige arrest voortvloeiende beginselen.
HvJEU Tjebbes (ECLI:EU:C:2019:189)
Tjebbes woonde in Canada, als je 10 jaar buiten de EU woonde verviel de Nederlandse
nationaliteit van rechtswege. Tjebbes zou echter niet stateloos worden want had nog de
Canadese nationaliteit. Tjebbes vond het vanzelfsprekend dat er een evenredigheidstoets
moest plaatsvinden. De Staat vond dat door het verstrijken van de 10 jaarstermijn om het
reisdocument aan te vragen kan worden gezegd dat er geen of in elk geval een zwakke band
is met Nederland, dus zou het evenredig zijn en een individuele toetsing niet nodig zou zijn.
, Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat art. 20
VWEU, gelezen in het licht van art. 7 en 24 Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het
niet in de weg staat aan een wettelijke regeling van een lidstaat, zoals die welke in het
hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan de nationaliteit van die lidstaat in bepaalde
omstandigheden van rechtswege verloren gaat, wat voor personen die niet tevens de
nationaliteit van een andere lidstaat hebben, het verlies van hun burgerschap van de Unie en
de daaraan verbonden rechten met zich meebrengt, mits de bevoegde nationale autoriteiten,
waaronder in voorkomend geval de nationale rechterlijke instanties, incidenteel kunnen
onderzoeken welke gevolgen dat nationaliteitsverlies heeft en eventueel ervoor kunnen
zorgen dat de betrokken personen met terugwerkende kracht de nationaliteit herkrijgen
wanneer zij een aanvraag indienen voor een reisdocument of enig ander document waaruit
hun nationaliteit blijkt. In het kader van dat onderzoek dienen die autoriteiten en rechterlijke
instanties na te gaan of het verlies van de nationaliteit van de betrokken lidstaat, dat het
verlies van het burgerschap van de Unie met zich meebrengt, in overeenstemming is met het
evenredigheidsbeginsel wat de gevolgen ervan voor de situatie van elke betrokkene en in
voorkomend geval voor die van zijn gezinsleden uit het oogpunt van het Unierecht betreft.
HvJEU Ruiz Zambrano (ECLI:EU:C:2011:124)
Art. 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan
een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de
Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen
verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning
weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de
belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van art. 12, 17 en 18 EG
evenals van art. 21, 24 en 34 van het Handvest. Dit verzoek is ingediend in het kader van
een geschil tussen Ruiz Zambrano, Colombiaans staatsburger, en de Rijksdienst voor
Arbeidsvoorziening (RVA) over de weigering van de RVA om aan voornoemde op grond van
de Belgische wetgeving het recht op werkloosheidsuitkeringen te verlenen.
Daarop heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het
Hof om een prejudiciële beslissing over de volgende prejudiciële vragen verzocht.
Met de beantwoording van de vragen, die samen zijn onderzocht, wenst de verwijzende
rechter in wezen te vernemen of de bepalingen van het VWEU aangaande het burgerschap
van de Unie aldus moeten worden uitgelegd dat zij aan de bloedverwant in opgaande lijn,
staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie,
ten laste heeft, een verblijfsrecht verleent in de lidstaat waarvan deze kinderen de
nationaliteit bezitten en waarin zij verblijven evenals een vrijstelling van een
arbeidsvergunning in die lidstaat. Op de vragen dient te worden geantwoord dat art. 20
VWEU aldus moet worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een
staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie,
ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en
waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert,
aangezien zulke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de
belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.
Intrekking Nederlanderschap als preventieve maatregel.
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekking van het
Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid (art. 14 lid 4 RWN).
Art. 14 lid 1 RWN is eigenlijk de codificatie van HvJEU Rottmann en HvJEU Tjebbes.
Art. 14 lid 4 RWN: Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het
Nederlanderschap intrekken van een persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en
die zich buiten het Koninkrijk bevindt, indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft
aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming met het
gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen