Samenvatting colleges Anatomie, Fysiologie en
Pathologie 2
College 9 Urinewegstelsel en aandoeningen
Organisatie van de urinewegen
De nieren hebben verschillende functies:
- Verwijderen van organische afvalstoffen
- Regulering van ionenconcentratie in het plasma (ionen)
- Regulering bloedvolume en bloeddruk -> nieren spelen hier een rol in ivm
nieren die hormonen afgeven die de bloeddruk reguleren
- Aanpassen vochtverlies
- Afgifte cardiovasculaire hormonen -> EPO en renine
- Stabilisering pH bloed -> constant houden van waterstofionen en
bicarbonaat
- Behoud van nutriënten -> glucose, aminozuren, noodzakelijke organische
stoffen die we niet uitplassen
Onderdelen van de urinewegen
- Nieren -> produceren urine, een vloeistof bestaande uit water, ionen en
afvalstoffen
- Ureters -> urineleiders, voeren urine van de nieren af naar de blaas
- Urineblaas (vesica urinae)
- Urethra (plasbuis) -> tijdens het urineren verlaat de urine hierdoor het
lichaam
De linkernier zit hoger dan de rechternier in de buikholte. Aan de nieren zitten de
ureters (2 buizen) die de urine afvoeren naar de blaas.
De blaas zit ventraal ter hoogte van de bekken.
De Urethra voert de urine naar de buitenwereld.
De nieren liggen retroperitoneaal (achter / buiten het buikvlies). Nieren worden
op hun plaats gehouden door de aanwezigheid van het buikvlies, aangrenzende
organen en ondersteunend bindweefsel.
De nieren zijn omgeven door een vezelig nierkapsel en zijn verpakt in vetweefsel.
Het vetweefsel beschermt tegen schokken van buitenaf.
De nieren krijgen zuurstofrijkbloed vanuit de arterie renalis en het zuurstofarme
bloed wordt afgevoerd via de vene renalis. Op de nieren zit een vetkapsel wat de
nieren beschermt tegen schokken. In het vetkapsel liggen de bijnieren. De ureter
ofwel nierbuis is verbonden met de blaas.
De blaas zorgt voor tijdelijke opslag van urine tot maximaal 1 liter. Als de nieren
met 300ml urine zijn gevuld krijgen we al plasaandrang.
Nieren zijn roodbruin gekleurd, ze zijn rijkelijk doorbloed. Ze bevatten een
instulping -> de nierpoort, het is de plaats waar de ureter uit de nier treedt.
Het nierkapsel bedekt de nier en omgeeft de nierholte ofwel de renale sinus.
De nieren zijn verdeeld in een buitenste nierschors (niercortex) en een binnenste
niermerg (nier medulla). De medulla bevat kegelvormige nierpiramiden en
nierpapillen die een rol spelen bij de productie van urine. Urine gevormd in de
nier piramiden wordt via de nierkelken afgevoerd. Meerdere nierkelken vormen
samen het nierbekken. Het nierbekken is aangesloten op de ureter.
,Alle urine die wordt gevormd in de nieren gaat via de nierkelken naar het
nierbekken en vervolgens naar de ureter.
Nefronen zijn niercellen die zich in het buitenste gedeelte (cortex) van de nieren
bevinden en in het merggedeelte (medulla). Urine wordt geproduceerd door
nefronen. We hebben 1miljoen nefronen per nier. Nefronen heten ook wel de
functionele basiseenheid van de nieren die de urine produceren.
De nefronen zijn te verdelen in het nierlichaampje en de nierbuizen.
De nierbuizen zijn te verdelen in een proximale en een distale nierbuis. Ze zijn
verbonden met een Henle Lis. Het komt uit in een verzamelsysteem (medulla)
wat de urine vervoerd naar de urinekelken.
Nefron
Hier vindt de urineproductie plaats. 2 belangrijke onderdelen:
Nierlichaampje
Nierbuis -> bestaat uit 2 gekronkelde segmenten -> een proximale tubulus en
een distale tubulus.
De nierbuizen zijn verbonden door een U-buis de Henle Lis.
Het nefron begint bij het nierlichaampje die uit verschillende onderdelen bestaat:
- Lichaampje van Malpighi
- Glomerulus -> urine/bloed wordt gefiltreerd, wordt omgeven door een
kapsel van Bowman
- Kapsel van Bowman
- Afferente (aanvoerende) en een efferente (afvoerend) arteriole
Het bloed dat gezuiverd moet worden vanuit het lichaam gaat via een afferente
arteriole naar het lichaampje van Malpighi.
Het gezuiverde bloed gaat via de efferente arteriole terug naar het lichaam.
Water en opgeloste stoffen worden door de bloeddruk in het kapsel van Bowman
geperst. Dit proces heet ultrafiltratie en gebeurt in de Glomerulus en het kapsel
van Bowman. Het bloed is dan gezuiverd, er ontstaat een restproduct ofwel de
voorurine die veel essentiële eiwitten bevat die opgenomen moeten worden in
het lichaam.
Ultrafiltratie is eerste vorming van voorurine.
De nierbuis
De voorurine gaat naar de nierbuis lopen. Eerst loopt het naar de proximale
tubulus (PCT), daarna naar de Lis van Henle, daarna naar de distale tubulus
(DCT). De samenstelling van de voorurine veranderd tijdens de doorloop, de
uiteindelijke urine wordt gevormd. Het wordt verzameld in de verzamelbuis (geen
onderdeel van het nefron). Het gaat verder via de nierkelken en nierbekken, het
wordt afgevoerd naar de ureters en de blaas.
Functies van het nefron
- Ultrafiltratie = filtratie van afvalstoffen, noodzakelijke stoffen zoals water,
ionen, voedingsstoffen, glucose, vetzuren en aminozuren die in de
voorurine aanwezig zijn
- Terug resorptie van noodzakelijke stoffen en water
- Voorurine gevormd in de nierlichaampjes wordt in de nierbuizen verder
behandeld tot urine
- In de nierbuis worden bruikbare organische stoffen, water en ionen uit de
voorurine terug geresorbeerd
- Water wordt voor 90% terug opgenomen in het lichaam
- Afvalstoffen, ionen, geneesmiddelen worden aan de voorurine afgegeven
,Verzamelbuizen ontvangen urine uit de nefronen. Het komt samen in de
verzamelkanaaltjes. De verzamelbuizen passen de osmotische druk van de urine
aan door terugresorptie van water en transport van natrium en kalium ionen.
Principes van urineproductie
Afvalstoffen die via de urine het lichaam verlaten:
Ureum = afvalstof door afbraak van eiwitten en aminozuren
Creatinine / creatinefosfaat = afvalstoffen van de spieren
Urinezuur = afvalstof van RNA/DNA uit de voeding
Overtollige ionen
Gifstoffen en geneesmiddelen
Bilirubine = afvalstof van afgebroken RBC
Processen bij de vorming van urine zijn:
- Filtratie (nierlichaampjes)
- Terugresorptie van stoffen en water in de proximale tubulus en Henle Lis
- Afscheiding en terugresorptie in de distale tubulus
- Regulering / behouden van water en ionen (verzamelbuis)
Glomerulaire filtratie = ultrafiltratie = vorming van voorurine.
De bloeddruk dwingt de vloeistof en opgeloste stoffen door de endotheel wand
van de capillairen van de glomerulus in de ruimte van het kapsel van Bowman.
Ultrafiltratie vindt plaatst onder invloed van filtratiedruk.
De snelheid van de filtratiedruk GFS = glomerulaire filtratiesnelheid afhankelijk
van de bloeddruk.
Elke verandering in de bloeddruk beïnvloedt de filtratie, bij een dalende
bloeddruk is de filtratie in de glomerulus verminderd.
GFS is de hoeveelheid voorurine die per minuut in beide nieren wordt gevormd
namelijk 125ml/minuut. Per dag vormt men 180liter voorurine. Het is dus
belangrijk dat het lichaam veel water terug resorbeert uit de voorurine, ongeveer
90%. Er blijft 2 liter aan urine achter wat we gemiddeld per dag uitplassen.
Renine en bloeddruk
Bloeddruk wordt mede bepaald door Renine (nierhormoon) waardoor de
bloeddruk stabiel blijft en gaat stijgen. Renine vergroot het bloedvolume en
verhoogt de bloeddruk.
Als filtratiedruk in de nieren daalt gaan de nieren reageren door meer Renine te
produceren, de bloeddruk stijgt en de filtratie wordt weer normaal.
Het herstelt de homeostase.
Het renine angiotensinesysteem aanwezig in de nieren. Renine verhoogt de
bloeddruk.
Renine zorgt voor afgifte van angiotensine wat een rol speelt bij het verhogen
van de bloeddruk.
Regulering door antidiuretisch hormoon (ADH)
Reguleert het vochtverlies, het speelt een rol bij de bevordering van de opname
van water terug naar het lichaam. Het ADH zorgt ervoor dat zoveel mogelijk
water uit de voorurine wordt gehaald. Daarmee stijgt de bloeddruk omdat door
terug resorptie van water het bloedvolume stijgt, daarmee stijgt de bloeddruk.
Het water komt terecht in de interstitiële vloeistof, dat zijn de vloeistoffen tussen
de weefsels.
, ADH speelt een belangrijke rol bij het concentreren van de voorurine. ADH haalt
water uit voorurine.
Bij meer ADH dan normaal kan de urine sterk geconcentreerd zijn.
De terugresorptie van water uit de voorurine is ongeveer 99% door de buizen
(PCT, DCT en verzamelbuizen). Het vochtgehalte van normale urine ligt tussen de
93-97%, de rest wordt is zouten en afvalstoffen in de urine.
Samenstelling urine -> zie tabel powerpoint.
Zuurtegraad is gemiddeld 6. Het heeft een osmotisch waarde wat iets zegt over
het zoutgehalte van de urine. We plassen per dag 700-2000ml/dag. Urine is geel
door bilirubine.
De geur is afhankelijk van de samenstelling. Normale urine is steriel en vrij van
bacteriën.
Transport van urine via de ureters (urineleiders) naar de urineblaas, via de
urethra (urinebuis) wordt urine verwijderd uit het lichaam. Urethra zorgt dus voor
transport, opslag en uitscheiding van urine.
Ureters lopen van het nierbekken naar de urineblaas. De ureters bevatten
overgangsepitheel wat van vorm kan veranderen, afhankelijk van de ureters die
wel of niet gevuld zijn. De blaas bevat ook overgangsepitheel. Gladde spieren in
de wanden zorgen voor peristaltische bewegingen om de blaas te ledigen. De
peristaltische bewegingen duwen de urine van de ureters naar de blaas. De blaas
transport het naar de urethra die het uit het lichaam verwijderd, allemaal door
peristaltische bewegingen.
Urineblaas is een rekbare, gespierde zak voor 1 liter urineopslag. Zit ventraal in
de bekkenholte. De binnenbekleding is overgangsepitheel.
Inwendige kenmerken van de blaas:
- Trigonum -> driehoek
- Hals
- Interne kringspier urethra (onbewust) in de blaas
- Externe kringspier urethra (bewust) uiteinde urethra -> plasdrang
De urethra is bij de man veel langer als bij de vrouw. De externe kringspier
hebben we controle over -> we kunnen urine ophouden of gaan plassen.
Ledigen van de blaas door peristaltische contracties. Wordt gecoördineerd door
de blaasreflex. De rekreceptoren van de gevulde blaas worden geprikkeld vanaf
300ml. Zenuwen vanuit de bekken / blaas geleiden de prikkels naar de hersenen.
Prikkels worden in de hersenen naar de hersenschors geleid. In de hersenschors
worden prikkels verwerkt als informatie over een gevulde blaas.
De hersenen sturen prikkels naar het gladde spierweefsel van de blaas ->
prikkels om de blaas samen te laten trekken. Hierdoor verhoogt de druk in de
blaas en kunnen we plassen.
De blaas kan zich alleen ledigen als de interne en externe kringspier ontspannen
zijn. Extern bewust, intern onbewust / autonoom.
De aandrang tot het ledigen van de blaas neemt toe als de blaas steeds voller
wordt.