Pedagogiek en
Didactiek
Tentamen semester 2
Pabo, jaar 1
1
,Inhoudsopgave
Pedagogiek en Didactiek.........................................................................................................................1
Hoofdstuk 2.4, Ontwikkelingspsychologie..............................................................................................3
Hoofdstuk 3.4, Ontwikkelingspsychologie..............................................................................................8
Hoofdstuk 4.4, Ontwikkelingspsychologie..............................................................................................8
Hoofdstuk 5.4, Ontwikkelingspsychologie..............................................................................................9
Bladzijde 18 en 19, Praktijkonderzoek in de school................................................................................9
Hoofdstuk 1.1, 1.3, 1.4, 1.5, 2.2, 6.3 Praktijkonderzoek in de school.....................................................9
Hoofdstuk 1.4, Klassenmanagement....................................................................................................12
Hoofdstuk 2, Klassenmanagement.......................................................................................................12
Bladzijde 57 t/m 68, Klassenmanagement............................................................................................14
Hoofdstuk 3.2, Klassenmanagement....................................................................................................14
Hoofdstuk 3.5, Klassenmanagement....................................................................................................15
Hoofdstuk 4.8, Klassenmanagement....................................................................................................15
Hoofdstuk 5.4, Klassenmanagement....................................................................................................15
Hoofdstuk 6.1 t/m 6.4, Klassenmanagement.......................................................................................17
Bronnenlijst..........................................................................................................................................19
2
, Hoofdstuk 2.4, Ontwikkelingspsychologie
In dit hoofdstuk worden er pedagogen, psychologen en onderwijskundigen met een eigen visie over
de ontwikkeling van een kind behandeld.
2.4.1 De psychoanalytische theorie van Freud
Freud was de grondlegger van de psychoanalytische theorieën. Jeugdervaringen bepalen volgens
hem een groot deel van je persoonlijkheid. Freud bedacht de drifttheorie: het denken en handelen
van een mens wordt bepaald door de seksuele (plassen, zoenen, duimzuigen) en agressieve driften
die aangeboren zijn. Iche of Ego is de psyche van het kind. Vanaf vijf jaar ontwikkelt de
gewetensfunctie (Überich of Superego). Hierbij kunnen conflicten ontstaan tussen Es (naar
bevrediging strevende) en Superego (de regels en verbieden die je krijgt). De visie dat vroege
conflicten bepalend zijn voor persoonlijkheid wordt het genetisch gezichtspunt genoemd. Het kind
leert dat instinctieve impulsen ook omgebogen kunnen worden tot acceptabele uitingen, dit is
sublimeren. Er zijn ook afweerreacties zoals: verdringing van herinneringen, ontkenning van
gebeurtenissen, negatieve eigenschappen aan anderen projecteren i.p.v. aan jezelf, het
tegenovergestelde laten zien van wat je wilde en dingen goed praten. Freud onderscheidt vijf stadia
in de driftontwikkeling:
1. De orale fase (0 - 1,5 jaar): zuigen belangrijkste bron van lust, zoals duimzuigen.
2. De anale fase (1,5 - 2,5 a 3 jaar): sensaties die verbonden zijn aan ontlasting spelen een rol,
zelf doen is iets wat je vaak hoort in deze fase.
3. De fallische fase (3 – 6 a 7 jaar): belangstelling voor het genitale gebied. Jongens realiseren
zich dat meisjes geen penis hebben, hierdoor krijgen zij castratieangst. Door deze angst
voelen ze zich aangetrokken tot de moeder, het oedipuscomplex. Meisjes moeten zich
losmaken van de moeder en richten op de vader, het elektracomplex.
4. De latentiefase (7 – 11 jaar): driftimpulsen verminderen en er is meer energie voor sociale
contacten buiten het gezin en voor leren.
5. De genitale fase (>11 jaar): er breken seksuele gevoelens los en erotiek is gericht op anderen.
Te veel of te weinig bevrediging of frustratie kan leiden tot fixatie, dit houdt in dat de ontwikkeling
wordt gestagneerd. Er kan ook sprake zijn van regressie, het kind valt dan terug naar eerdere fasen.
Een voorbeeld van fixatie is dat een kind zich liever terugtrekt met een duim in de mond dan met
leeftijdgenoten speelt. Een voorbeeld van regressie kan zijn dat een kind na de geboorte van een
broertje of zusje weer in de broek gaat plassen.
2.4.2 Piagets theorie over de cognitieve ontwikkeling
Piaget heeft een theorie ontwikkelt over de cognitieve ontwikkeling, deze theorie gaat over de
verstandelijke ontwikkeling. Piaget stelde dat een kind wordt geboren met aangeboren reflexen en
een aangeboren neiging om actief met de omgeving om te gaan. Door interactie met de omgeving en
door lichamelijke rijping ontstaan volgens hem vanuit die reflexen steeds complexere cognitieve
vaardigheden. Het hoofddoel van het menselijk denken is aanpassen aan de omgeving, ook wel
adaptie genoemd. Een voorbeeld van adaptie is een baby die voor het eerst vast voedsel krijgt. Als dit
voor het eerst gebeurd dan duwt de baby meer eten naar buiten dan dat hij naar binnen krijgt. Even
later past de baby zich aan door het hapje effectiever in de mond te nemen, de baby past zich aan de
omgeving aan. Adaptie bestaat uit twee delen: assimilatie (bestaande kennis en vaardigheden
worden gebruikt in nieuwe situaties) en accommodatie (aanpassing van bestaande vaardigheden om
met een nieuwe situatie om te gaan). Als het gedrag van een kind overeenkomt met de eisen die de
3