1. VAN KLASSIEKE PERIODE NAAR LANDSHEERLIJKE PERIODE
De term ‘rechtspraak’ is een breed begrip en kan verschillend worden geïnterpreteerd: het rechtspreken, de rechterlijke organisatie en de
gezamenlijke rechters. In dit vak gaat het met name over rechtspreken.
Rechtspraak in de klassieke periode
Inbreuk norm concreet individueel gedrag
Consequenties door benadeelde zelf
Naar mate de samenleving groter werd, werkte eigenrichting niet meer.
o Gebrek aan nuance
o Machtsongelijkheid
o Het leidt tot wraak
o Wraak roept tegenacties op
Consequenties door ‘anderen’
o Familie, stam, vereniging
o Het is de vraag wie ‘anderen’ zijn. Wie moet je aanwijzen en wie beslist wie er aangewezen wordt?
o De ‘ander’ moet bij voorkeur onafhankelijk en onpartijdig zijn
o Legitimatie van macht: op basis waarvan mag de ‘ander’ beslissen?
De rechtspraak is van allen tijden, maar de vorm is veranderd.
Griekse oudheid: het proces Socrates
Drie aanklagers
Aanklacht in drie delen: bederven van de jeugd, ongeloof en geloof in ‘nieuwe daimonische zaken’
Berechting door jury
Proces in drie delen het 1e en 3e deel bestaan tegenwoordig nog
o Verdediging
o Bij verwerping van de verdediging: de antitimesis (de veroordeelde mocht zelf bepleiten welke straf hij wilde)
o Slotwoord: executie (beslissing van de bijeenzittende rechters)
Romeinse periode: het proces Jezus
Procedure in twee instanties met twee beschuldigingen
Het verwijt, hetzelfde feitencomplex, wordt op twee manieren vertaald: in het Joods en Romeins.
Eerst de schuldvraag, daarna de strafvraag
Executie door de Romeinen. De Joden hadden wel iurisdictio, ze mochten rechtspreken en ook wel lichte straffen uitdelen, maar
lijfstraffen werden enkel door de Romeinen uitgedeeld. De executie ligt bij de machthebbers. Executeren mag, maar eerst moet het
goedgekeurd worden (vgl. met arbitrage).
Er bestond een tweedeling: enerzijds iurisdictio, het rechtspreken, anderzijds de kracht om uit te voeren en om te mogen
executeren. De tweedeling tussen rechtspreken en executeren kennen we tegenwoordig nog (rechters vs. officieren).
Zeven voor de rechtspraak belangrijke perioden
Klassieke periode
Germanen
Franken
Landheerlijke periode
19e eeuw (staatsvorming)
20e eeuw (socialisering)
21e eeuw (verzakelijking)
Denken over rechtspraak is denken over macht: wie mag beslissen over andermans gedrag?
Germaanse periode (vanaf 300)
Grote delen van West- en Midden Europa waarin werd samengeleefd door jagersmensen, die zich in toenemende mate gingen
vestigen (sedentair). Er komt een meer agrarische samenleving op gang.
Er ontstaat een mondeling overgeleverd lokaal gewoonterecht binnen de gebieden waar grote families, de Gouwen, woonden.
Geen duidelijke staatsordening, evenmin een besturende overheid.
De kring van vrije mannen had het voor het zeggen. De organisatie (wat zijn de normen en wat wordt gedaan met normovertreders)
verliep geheel binnen de kring van vrije mannen.
1
,Wanneer was je een vrij man? Je was een vrij man als je grondgebied had.
Dat heet het allodium: veroverde grond werd verloot onder de vrije mannen. De Germanen waren gericht op gebiedsuitbreiding
(expansiedrift) en ieder nieuw gebied moest beheerd worden. Het bezit werd daarom geloot onder de kring van vrije mannen.
Allodiaal eigendom
Vrije eigendom door volksbesluit aan de bezitter toegewezen.
Daar stond wel wat tegenover: een vrij man moest deelnemen aan het ding (rechtspreken), wapenplicht en belasting betalen.
Adellijke bezitters stammen af van allodiale goederen bezittende mannen.
Het volk of de stammen van de Germanen waren onderverdeeld in gouwen en buurschappen.
Ieder gebied, ieder gouw of buurschap, had een eigen ding.
Ding: vergadering van vrije weerbare mannen (ook wel ‘mallus’ genoemd) dingplicht (voorganger van juryplicht)
Vrije weerbare mannen: vertegenwoordigers van volle hoeven (stuk grond dat een man toegewezen had gekregen)
Onder leiding van koning of princeps (primus inter pares). De leiding verschuift steeds meer naar boven: de vader van de familie, het
hoofd van de stam, de leider van een volk en daaruit vormt zich het koningschap of de princeps.
Rechtspraak als bestuur: het ding bestuur d.m.v. rechtspraak
Verloop van de procedure
Dingplaats: de vierschaar werd gespannen.
Vragen door de rechter (voorzitter van het ding) en het vredegebod (de dingtalen)
Rechter presideert (voorzitten)
Rechter vraagt voorstel van een dinggenoot over wat de persoon heeft gedaan en wat voor straf moet volgen
De dinggenoten keuren het voorstel goed of af
Rechter executeert
Bij grote zaken werd het ding bijeengeroepen. De kleine zaken deed de rechter (voorzitter van het ding) af zonder het ding bijeen te roepen.
Dit zijn de eerste voorbodes van wat wij tegenwoordig als rechtspraak kennen! De rechter formuleert de eis (uit de chaos van roepende
mannen), hij zit voor (voor een ordelijk verloop) en hij executeert. In de huidige strafprocedure formuleert het OM de eis, de rechter spreekt
recht (iurisdictio) en het OM executeert (imperium). De splitsing tussen iurisdictio en imperium bestaat al heel lang.
Zo ontwikkelde zich als het ware in een landschap ‘zelfstandige kringen van recht’. Binnen die kringen ontwikkelden zich niet alleen
rechtspraak, maar ook een normenstelsel van recht. Rechtspraak was het belangrijkste deel van de overheidstaak.
Er bestond een precedentwerking van vonnis. De vonnissen werden destijds ‘wijsdommen’ genoemd. Dit was een vorm van regelgeving. Het
had niet het karakter van een stare descises, maar ‘toen is er zo beslist, die lijn moeten we volgen’. Dat is in het huidige rechtsstelsel hetzelfde.
Frankische periode
Er komen koningen met een hoffelijke cultuur.
Koning Clovis, maar met name Koning Karel de Grote beheerste een enorm gebied, veel gebiedsuitbreiding. Er waren veel meer
afgebakende gebieden, zelfstandige rechtskringen, t.o.v. de Germaanse periode.
Koningen hadden moeite om het gebied in de hand te houden.
Koningen zetten koninklijke ambtenaren, graven, in de gebieden. Dit waren ambtenaren van de Frankische koning met een opdracht.
Vanaf de 7e eeuw ontwikkelt zich vanuit de prefeodale adel een gouwschap, graafschap.
Taak van de graven binnen gouwschap of graafschap: namens de koning de iudiciaria potestas uitoefenen, de rechten die alleen de
koning toekwamen. De taken van de graven waren het handhaven van de rechtsorde, het heffen van belasting, bouwen van
infrastructuur, militair oppergezag uitoefenen en leiding bij de rechtspraak (besturen).
Rechtspraak: voortzetting van de Germaanse periode, maar: het gouwding werd niet door een uit de dinggenoten gekozen rechter geleid,
maar door een koninklijk ambtenaar, de graaf. Er werd min of meer op dezelfde manier rechtgesproken door het ding, maar het cruciale
verschil is dat het ding werd geleid door een koninklijk ambtenaar, de graaf, die niet uit de kring van vrije mannen kwam. De graaf zat wel
voor, maar besliste niet mee (geen iurisdictio) en hij executeerde wel (imperium).
Dit kenmerkt de verdere voortzetting van de ontwikkeling tussen de splitsing van rechterlijke macht en het OM.
Germaanse ding: accusatoir proces (het gaat over een beschuldiging, de partijen hebben de belangrijkste rol)
Frankische ding: inquisitoir proces (de rechter als onafhankelijke partij die onderzoek doet)
2
,Het huidige Nederlandse strafproces is in de eerste plaats inquisitoir, maar heeft accusatoire trekken (bijv. spreekrecht van slachtoffers).
Karel de Grote
Macht gebaseerd op God, Canonieke rechtspraak had een belangrijke plaats in de laat Frankische periode.
Tweezwaardenleer: de paus stelt dat hij de macht rechtstreeks van god gekregen heeft en hij de macht doorgeeft aan de keizer,
maar de keizer stelt ook dat hij de macht rechtstreeks van god heeft gekregen.
Vertaling in de rechtspraak: voor het keizerlijke recht was er het Corpus Iurus Civilis en daarbuiten het Corpus Iurus Canonici.
De ‘rechter oude stijl’ was iemand die wel voorzat, niet meebesliste (geen iurisdictio), wel executeerde (wel imperium).
Dit is tegenwoordig de officier van justitie.
Aard van het Frankische koningsgezag
Het gezag was onderdeel van het persoonlijk vermogen van de koning. Je ‘bezit’ de rechterlijke bevoegdheden die een koning heeft.
Het koningschap kreeg een soort vermogensrechtelijk karakter: het vererfde. Het gezag werd als het ware van de koning zelf. Tot
deze tijd bezat men het op basis van verdienste.
Het gezag van de koning was niet gebaseerd op de opdracht van het volk (bij de Germanen wel)
Het gezag van de koning vererfde op basis van gelijkgerechtigdheid en ondeelbaarheid van het rijk.
Het koningschap bestond bij Dei Gratia (bij de genade van god)
Overigens: tegenwoordig staat bij de verkondiging van een nieuwe wet nog steeds: Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning
der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
De heer (de koning) hoefde niet meer tot de kring van de aan zijn gezag onderworpenen te behoren. Op basis van Gods genade had
hij het koningschap en dat vererfde.
Bij de Germanen en in het begin van de Frankische periode was er een groep van ‘vrijen’, vrije mannen, zonder overheid boven zich,
maar dit werden ‘onderdanen’ die zich door een eed van trouw verbonden jegens de koning. De onderdanen kregen bescherming
van de koning, maar zij moesten zweren trouw te zijn aan de koning.
‘Rechter in oude zin’
‘Heerlijk’ gezag: de heer was geen lid meer van zijn rechtskring en kwam dus in een andere verhouding te staan ten opzichte van het ding. Er
kwam een andere verhouding van de rechter t.o.v. het ding.
Rechter (plaatsvervanger van de heer) stond als het ware tegenover het gerecht dat de rechtskring vertegenwoordigde, het ding.
Rechter nam niet deel aan vaststellen rechtsbeslissing.
Rechter leidde gerecht, vorderde vonnis (eis formuleren) en kondigde dat af en executeerde. Hij besliste niet mee.
Dit is de basis van de splitsing tussen de rechtspraak en het OM.
Dit leidt uiteindelijk tot het feodale stelsel met het koningschap aan de top.
Leenstelsel:
Vazalliteit
o Kring van vrije personen
o Commendatio: als je je als (kroon)vazal onder de koning rankschikte, vaak onder dwang, dan gaf je jouw grond af aan de
koning en de koning gaf je het beheer van de grond terug.
o Consilium et auxilium: raad en daad
o Schut en scherm
Beneficium: het teruggeven van de grond
Er ontwikkelt zich een apart rechtspraakstelsel. Er was namelijk een apart gerecht voor geschillen tussen verschillende lagen van het feodale
stelsel, dat werd voorgezeten door de koning. Voor geschillen over leenkwesties bestond het leenhof (verplicht).
Belangrijk: in de Frankische periode versplinterde het gebied enorm in kleine deelgebieden. Dit
kwam doordat in het feodale stelsel heel veel graven baas in eigen gebied werden. Alle gebieden
hadden hun eigen (mondeling) recht en eigen rechtspraak.
‘Als ik van noord naar zuid rijd, moet ik vaker van recht wisselen dan van paard.’
3
,Landsheerlijke periode
Het grondbezit was leidend.
Bezitter van een volle hoeve: volgeërfde (familiebezit)
Alleen de grondbezitters hadden plaats in het buurschap of de marke
Onthoud: het grondbezit was bepalend, het grondbezit kreeg bestuurlijk zijn leiding in graven en er was enorme versplintering.
Het buurschap was in alle aangelegenheden die de buurschappen raakten uit hoofde van buurschapsautonomie bevoegd regels te stellen.
De buurschappen waren de primaire rechtskringen in de middeleeuwse gemeenschap (de grondslag van hoe de samenleving op dat moment
in Europa was ingericht). In Europa waren ongeveer 1400 machtsgebiedjes, oftewel een gesegmenteerde kaart.
Toenemende macht van de graven
De graven zaten eeuwenlang op een stuk grondgebied en trokken zich steeds minder aan van de koning. Er was sprake van
toenemende macht van de graven.
Het zijn van graaf is niet meer op basis van het feodale stelsel, maar op basis van erfelijkheid (net als bij de koning). De grafelijke
waardigheid steeds meer erfelijk de rechten op de door hen bestuurde graafschappen ook (uitoefening rechten als soevereinen).
o Dat is ook de ontwikkeling die de rechtspraak daarin volgt.
o De graven hadden behoefte aan centralisatie van macht, centralisatie van rechtspraak. Maar dat gaat niet, want een graaf
heeft geen benul van hoe het recht eruit ziet in alle buurschappen. De gouwen en dingen hadden lokaal gewoonterecht.
Het recht van de graaf en de heren was echter het Romeins recht. Er ontstaat frictie.
De graven hadden daarnaast de rechten die oorspronkelijk toebehoorden aan de koning.
Deze hoogheidsrechten werden verworven door:
o Verlening door de koning (uit diens vermogen)
o Door usurpatie (onrechtmatig overnemen) door de graven
Complex vergaarde rechten en bevoegdheden (kern: oorspronkelijk grafelijke rechten)
Plichten van de onderzaten (onderdanen): met name de buurschapplicht (bestuur en rechtspraak, de oude dingplicht)
Later vervangen door aangewezen vertegenwoordigers, verzameld in de ‘schepenbank’.
Plicht tot militaire en politietaken
Recht om belasting te heffen
Het onderscheid tussen lage en hoge heerlijkheden m.b.t. rechterschap: kleine vergrijpen behoren tot de lage heerlijkheden, terwijl hoge
heerlijkheden ook lijfstraffen e.d. mochten uitdelen, zij gingen over de grote vergrijpen.
Lokale macht vs. centrale macht
Het landsheerlijke systeem had als kern: het rechterschap in oude zin.
Waarom? Het was het enige middel van besturen.
De mensen uit de betreffende kring (onderzaten, vertegenwoordigers) spraken recht.
Als het ordinarisgerecht (ordinarisgerecht bestaat uit representanten van het volk) geen recht kon doen (bijv. een lage heerlijkheid
mag geen lijfstraffen uitdelen) of wilde doen verwijzen naar landsheer
Als er op iemand ‘kwaadvonnis’ is gewezen door het ordinarisgerecht (bijv. iemand die op basis van leugenachtige verklaringen
wordt veroordeeld) verwijzen naar landsheer (eerste aanzet op de mogelijkheid van hoger beroep)
Door de landsheren werd de zaak vervolgens op basis van Romeins recht afgedaan.
De landsheer kon bijv. een ‘kwaadvonnis’ dat gewezen was op basis van lokaal recht corrigeren. De landsheer kon afdwingen dat zijn vonnis
voorrang had op dat van het ordinarisgerecht, omdat hij imperium had.
Er was een controverse, een botsing, tussen lokaal recht en Romeins recht. Het volk was vreemd met het Romeinse recht, men begreep het
niet. Het Romeins recht was een politiek middel. De landsheren wilden dat zo veel mogelijk het Romeins recht werd toegepast, want zo
konden zij hun macht de meeste ruimte geven.
De ‘vervreemding’ met het recht vormt vandaag de dag ook een probleem, want burgers begrijpen het (civiele) recht niet. Het recht en
lopende rechtszaken zijn slechts nog door juristen te begrijpen.
Twee samenhangende tendensen:
Politieke tendens: centralisatie van rechtspraak
4
, Toenemende invloed van het Romeinse recht (anders is centralisatie niet mogelijk)
Centralisatie van rechtspraak
De landsheren richtten raden op: de landsheer sprak samen met zijn raad recht (sinds 14e eeuw)
Dit waren aanvankelijk onverplicht opgerichte conseils, de landsheer was vrij in de keuze van zijn raden. In toenemende mate
werden deze colleges gevuld met juristen, die zowel het Romeinse als het kerkelijke recht leerden. .
o De huidige term ‘raadsheren’ komt hier vandaan: het waren de raden van de landsheer
Aanvankelijk waren het adviescolleges (bestuur, financiën en rechtspraak)
Naar mate het Romeinse recht meer voet aan de grond kreeg, gingen de raadsheren meer beslissen. De raden kregen het karakter van een
gerechtshof (géén gerechten in oude zin). De zitting van de landsheer en zijn raad werd aan het hof gedaan (geen vierschaar meer), er werd
geen dingtalen meer gesproken. Met name de ‘dingen’ waren nog formalistisch, maar de hoven werden minder formalistisch en vrijer in hun
bewijsvinding. Dit werd door justitiabelen als voordeel beschouwd, ze wilden hun eigen ding passeren.
Soms ontwikkelde zich een Hof van Justitie: de voorloper van de huidige hoven.
Van belang zijn het conflict tussen lokaal recht en Romeins recht en de hoven versus de dingen. Dat had alles te maken met macht.
Politieke betekenis van de hoven
De Bourgondisch-Habsburgse landsheren trachten hiermee hun macht te versterken.
Zij streven naar centralisatie en machtsconcentratie.
Naar mate ze dat te sterk deden, kregen ze een scherpe reactie van onderzaten die gingen dwarsliggen.
Centralisatie maakte namelijk inbreuk op de positie van de ordinarisgerechten en op het ius evocando (het recht om door je gelijken
beslist te worden).
Ontstaan van gewestelijke staten
Ontstaan door organiseren van de grafelijke gebieden en een consolidering van de macht binnen die gewesten.
Bijv. gewest Holland, gewest Friesland, gewest Overijssel, oftewel de huidige provincies.
Toenemende invloed van de standen als tegenspeler van de landsheer.
Per gewest was het verschillend welke standen aanwezig waren. Binnen die standen was er afzonderlijke rechtspraak: rechtspraak
was een macramé van verschillende clubs en raden met als gemeenschappelijke naam dat je door je gelijken berecht wordt.
In ieder gewest ontstond een op eigen wijze samengestelde statenvergadering.
De gewestelijke staten kwamen steeds vaker uit eigen beweging bij elkaar.
Ontstaan van steden
Vanaf 13e en 14e eeuw werden de steden als zelfstandige rechtskringen.
Nieuwe ontstane steden kregen vaak het recht van de moederstad: ten hoofde gaan.
In de steden was sprake van een soortgelijke ontwikkeling als in de gewestelijke staten.
Poorterij
Persoonlijke kwaliteit (niet verbonden aan grondbezit)
Poorterschap door huwelijk of geboorte. Je werd geboren als poorter of je werd poorter door huwelijk. Als je poorter was, mocht je
deelnemen aan de ‘keuren’ (wat een ‘ding’ was buiten de steden, was een ‘keur’ binnen de steden).
Recht: keuren
Rechtspraak: schout en schepenen (kregen de bevoegdheid gedelegeerd)
Bestuur: poortersgenootschap
Centralisatiestreven
Centraliserende krachten: Karel de Stoute, Philips de Schone, Karel V, Philips II.
Daarnaast kwamen er allerlei centrale organen: Financiële raad, Raad van State, Geheime Raad.
Voor de gewesten was dit een aanslag op de gewestelijke zelfstandigheid en het ius evocando.
Uiteindelijk is de centralisatieslag in de Habsburgse tijd mislukt. Het lukt pas in de 19 e eeuw als de Fransen aan de macht komen.
Soevereine vorsten over grote gebieden, o.a. Philips II, zwoeren bij hun aanstelling niet trouw als bijv. keizer over een bepaald gebied, maar als
graaf van Holland, Hertog van Gelre, Heer van Friesland, Koning van Spanje etc. Ze zwoeren dat ze de zelfstandigheid en het lokaal geldende
5
, gewoonterecht zouden erkennen en eerbiedigen. Philips II had zich bij alle gebieden gecommitteerd aan de zelfstandigheid van het gebied. Dat
betekent dat de centralisatiegedachte strijdig was met zijn eigen legitimatie als machthebber: hij sleutelde aan de belofte waarop zijn macht
gebaseerd was. Door het centralisatiestreven maakte Philips II inbreuk op zijn eed. De macht van de soevereinde vorsten was gebaseerd op
het feodale stelsel, en als je daar inbreuk op maakt, maak je inbreuk op je eed en dat vormt een rechtvaardiging om de landsheer niet langer te
erkennen als soeverein. Het Plakkaat van Verlatinghe (1581) volgde, waarin een aantal gewesten Philips II afzetten als hun heerser.
Toenemende invloed Romeinse recht
Het streven naar macht ging hand in hand met de toenemende invloed van het Romeinse recht. Receptie van het Romeinse recht door glossen
en commentaren op Corpus Iuris Civilis, met name de Digesten. De receptie werd bevorderd door:
Romidee (voortzetting Romeinse rijk, opvolgers Justitianus)
Juristen pasten romantische kennis in de praktijk toe
Verbrokkelijk en gebrek aan uniformiteit van het inheemse recht
Ideeën vanuit de Renaissance (natuurrechtelijk ratio scripta)
Van het Romeinse recht kon niet worden gezegd dat het voorging op het lokale recht, dat zou immers een inbreuk zijn op de macht van de
gewesten. Het Romeinse recht had een subsidiair karakter (een vangnet). Maar:
Als het lokale recht iets niet regelt of onduidelijk is, dan mocht het Romeinse recht worden toegepast. De landsheren
interpreteerden het lokale recht om die reden heel smal: er is geen regeling voor, dus terugvallen op het Romeinse recht.
Onbekendheid van geleerde juristen met het lokale recht.
Partij die beweerde dat een inheemse (lokale) regel gold, moest dat bewijzen. Dat is lastig met mondeling overgeleverd recht.
De mate van receptie wisselde per rechtsgebied en per gewest en was afhankelijk van de organisatie van de rechterlijke organisatie.
Materieel geen grote overgang naar de tegenwoordige rechterlijke organisatie:
Het rechterschap in moderne zin (niet eis formuleren, wel meebeslissen, niet executeren) had zich ontwikkeld.
De rechtspraak werd vergaand beheerst door juristen.
Toepassing van het Romeinse recht in burgerlijke zaken eindigt na de Bataafse omwenteling.
In het begin van de 19e eeuw was er een totaal versplinterd beeld van rechtspraak, met heftige conflicten tussen de overheid en de lokale
gerechten, met uitwassen in de rechtspraak, er werd buitengewoon wreed gestraft door strafrechters, er was een enorm corrupt rechterlijk
stelsel. De rechters werden namelijk gekozen uit het eigen midden, maar werden bovendien betaald uit het eigen midden (wie betaalt, die
bepaalt, rechters liezen zich omkopen). De rechtspraak was niet bepaald populair.
6