Inhoudsopgave
Thema 1 De basis..................................................................................................................................... 2
Studietaak 1.1 Mens-dierrelaties vanuit een evolutionair perspectief............................................... 2
Studietaak 1.2 Een speciale band met de hond .................................................................................. 9
Studietaak 1.3 Het ontstaan van antrozoölogie ................................................................................ 14
Studietaak 1.4 Begripsbepaling ......................................................................................................... 20
Studietaak 1.5 Perspectieven op antrozoölogie................................................................................ 23
Studietaak 1.6 Theorieën en modellen ............................................................................................. 29
Thema 2 Mens-dierrelaties in het dagelijks leven ................................................................................ 36
Studietaak 2.1 Huisdieren gedurende de levensloop ....................................................................... 36
Studietaak 2.2 Huisdieren en welzijn ................................................................................................ 42
Studietaak 2.3 Attituden tegenover dieren ...................................................................................... 46
Studietaak 2.4 Honden versus katten ............................................................................................... 54
Thema 3 AAI .......................................................................................................................................... 56
Studietaak 3.1 Toepassingsvormen van AAI ..................................................................................... 56
Studietaak 3.2 Dieren in de klinische praktijk ................................................................................... 57
Studietaak 3.3 Dieren in het onderwijs ............................................................................................. 64
Studietaak 3.4 Wat betekent AAI voor het dier? .............................................................................. 72
Thema 4 Onderzoek .............................................................................................................................. 78
Studietaak 4.1 Onderzoek doen ........................................................................................................ 78
Studietaak 4.2 Onderzoek interpreteren .......................................................................................... 81
1
,Thema 1 De basis
Studietaak 1.1 Mens-dierrelaties vanuit een evolutionair perspectief
Deze taak bestudeert de prehistorische context waarin de mens verschillende diersoorten is gaan
houden.
Artikel Larson ‘The evolution of animal domestication’
• De domesticatie van dieren is 11.500 jaar geleden begonnen met de hond.
• Dit artikel bespreekt de ontwikkeling langs 4 thema’s:
o Thema 1: domesticatie als een evolutionair proces
▪ Darwin was de eerste die vaststelde dat huisdieren (domestic animals) een aantal
verschillende morfologische eigenschappen hebben met wilde dieren, ondanks het feit
dat er geen nauw evolutionair verwantschap is.
▪ Harlan heeft het domesticatie syndroom in planten bedacht, dat ook van toepassing lijkt
te zijn op dieren. Hiermee kan een evolutionaire oorzaak worden gezocht voor bepaalde
eigenschappen in plaats van ze te zien als het resultaat van een bewuste menselijke actie.
▪ Galton stelt dat domesticatie het gevolg is van menselijk gedrag in de vorm van het
vangen en opvoeden van wolvenpups in kampen.
▪ Serpell stelt dat veel uitleg is gebaseerd op het principe van gerichte selectie door mensen
(human-directed selection) als verklaring voor het ontstaan van bepaalde eigenschappen.
▪ Belyaev laat met zilvervossen zien dat als mensen vossen fokken die tam zijn, ze hiermee
ook andere eigenschappen zoals de kleur van de vacht, korte snuiten en gekrulde oren
krijgen.
▪ Vigne heeft een model met meerdere fases voorgesteld waarbij de relatie tussen mens en
dier langzaam intensiever wordt en wilde dieren uiteindelijk huisdieren worden.
▪ Het model van Zeder kent 3 fases:
• Commensale pad
o Deze route stelt dat doordat mensen hun natuurlijke leefomgeving manipuleren,
bepaalde dieren of variaties in dieren worden aangetrokken tot deze
leefomgeving. Dit zijn meestal minder agressieve diersoorten of variaties binnen
dieren. Ook wel synanthropen genoemd.
o Menselijke luizen en duiven zijn hier de eerste voorbeelden van.
o Deze route leidt uiteindelijk tot verschillende diersoorten, wilde en
gedomesticeerde varianten die genetisch van elkaar afwijken.
o In eerste instantie is er nog steeds sprake van uitwisseling van genen (gene flow)
tussen de beide varianten. Onderzoek heeft aangetoond dat desondanks er toch
genetisch verschillende diersoorten kunnen ontstaan en blijven bestaan.
o Voor deze route moet er dus sprake zijn van een mechanisme dat
gedomesticeerde en wilde dieren genetisch van elkaar onderscheidt en een
mechanisme dat ondanks de uitwisseling van genen tussen beide soorten, dit
verschil in standhoudt.
• Prooidierenpad
o Deze route wordt ingezet door mensen en heeft betrekking op prooidieren van
mensen.
2
, o Het lijkt erop dat deze prooidieren in eerste instantie door de jacht dreigden uit te
sterven en dat mensen daarom een strategie zijn gaan toepassen gericht op het
behoud van de soort, zodat er voldoende prooidieren blijven om de mens van
voedsel te voorzien (game management).
o Gevolg is een selectie op eigenschappen als minder agressie en een focus op het
jagen op jonge mannetjes en het in leven laten van de vrouwtjes, zodat die jonge
dieren kunnen krijgen.
o Gevolg is het domesticatiesyndroom dat leidt tot verandering van de diersoort.
o Deze route is dus niet ingezet door mensen vanuit een drang om dieren te
controleren, maar vanuit een behoefte om voldoende prooidieren te garanderen.
• Gerichte pad
o Deze route betreft het bewust fokken van dieren met als doel bepaalde
eigenschappen te verkrijgen.
o Het doel hierbij is het inzetten van dieren voor zwaar werk of transport. Denk
hierbij aan paarden en ezels. Het gaat hier dus niet om prooidieren.
o Als het niet lukt om de gewenste evolutionaire reactie te krijgen, dan is
domesticatie niet mogelijk.
o Thema 2: de frequentie van domesticatie en verschil met introgressieve opname
▪ Onderzoek naar genetisch materiaal laat zien dat er sprake is van meerdere
onafhankelijke domesticaties van populaties, die genetisch en geografisch niet verwant
zijn. Dit is onderzocht voor varkens, geiten, schapen etc.
▪ Uitwisseling van genenmateriaal is gebruikelijk tussen gedomesticeerde populaties, maar
ook tussen gedomesticeerde en wilde soorten. Dit heeft nooit geleid tot een
gedomesticeerde populatie.
o Thema 3: welke dieren zijn wanneer en op welke manier gedomesticeerd?
▪ Daar waar cultivatie van gewassen begon in 20 regio’s is het domesticeren van dieren
begonnen in 3 gebieden (Midden-Oosten, centraal China en de Andes regio).
▪ Domesticatie speelde zich af in een beperkt aantal locaties van de leefgebieden van de
voorouders van gedomesticeerde dieren en was dus een relatief zeldzaam fenomeen.
▪ Commensale pad. Honden zijn in Eurazië gedomesticeerd voor het einde van het
Pleistoceen. Katten in Europa en China zo’n 11.000 BP (before present). Het lijkt erop dat
duiven al in de prehistorie gehouden werden in het Midden-Oosten. Ook cavia’s hebben
het commensale pad gevolgd. Varkens lijken ook het commensale pad te hebben gevolgd
in Centraal China. Kippen zijn zo’n 8.000 BP gedomesticeerd. Eenden en ganzen
waarschijnlijk in Centraal China in het jaar 500.
▪ Prooidieren pad. Schapen, geiten en koeien zijn zo’n 10.000 jaar geleden via dit pad
gedomesticeerd in West Eurazië. Er is geen bewijs voor dieren die dit pad hebben gevolgd
in Afrika. Rendieren zijn zo’n 3.000 jaar geleden gedomesticeerd. Alpaca’s en lama’s zijn
zo’n 6.000 jaar geleden gedomesticeerd nadat er daarvoor op ze werd gejaagd.
• Als gevolg van domesticatie gingen dieren ook andere producten leveren (secondary
product revolution). Den hierbij aan wol, melk of eieren.
▪ Gerichte pad. Paarden hebben dit pad gevolgd, maar ook insecten zoals bijen en de
zijderups.
▪ Het totaal aantal domesticeerde dieren is verdubbeld in het Holoceen (8.000 – 4.000 BP).
Echter, het grootste deel van de dieren is de laatste paar honderd jaar gedomesticeerd via
het gerichte pad. Echter, dit is mogelijk gemaakt door domesticatie via de andere paden
eerst.
3
, o Thema 4: de rol van relaxed en positieve selectie
▪ Zodra dieren gedomesticeerd raken, gaan er andere selectiemechanismen spelen. Zo gaan
mensen selecteren op vachtkleuren die de mens mooi vindt, maar die in de natuur niet
per se het meest handig zijn. Varianten die in het wild niet voorkomen, kunnen zo in de
gedomesticeerde populaties wel voorkomen.
▪ Selectie op eigenschappen als meer of grotere eieren leggen of melk produceren worden
ook relevant en daardoor kennen gedomesticeerde dieren een andere selectiedruk dan
wilde dieren van dezelfde diersoort.
Artikel Herzog ‘Biology, culture and the origins of pet-keeping’
• Zijn mensen de enige die dieren als huisdieren houden?
o Er zijn studies die aantonen dat dieren zich kunnen hechten aan andere diersoorten, echter
meestal ontstaat dit door een menselijke interventie of door niet natuurlijke
leefomstandigheden, zoals een dierentuin of een reservaat.
o Er zijn geen voorbeelden van dieren die in natuurlijke omstandigheden andere dieren als
huisdieren houden. Onderzoek naar apen toont aan dat ze vaak ruw omgaan met andere
dieren, zodat die uiteindelijk doodgaan. Daarnaast zijn de voorbeelden vanuit gevangenschap
meer voorbeelden van een adoptie, dan van een huisdier.
• Evolutionaire theorieën over huisdieren
o Serpell definieert een huisdier als een dier waar we mee leven zonder dat dit een duidelijk
doel dient. De insteek kan zijn status, esthetische redenen of een persoonlijke fascinatie met
het dier. De relatie wordt gekenmerkt door affectie en is meestal langdurig. Het lijkt dus een
vorm van altruïsme te zijn, die geen evolutionair doel lijkt te dienen en dus lastig vanuit dat
perspectief is te verklaren.
o De eerste verklaring zijnde het ‘pet effect’, stelt dat een huisdier een positieve invloed heeft
op de gezondheid van de mens via sociale buffering. Het zou leiden tot meer zelfvertrouwen,
minder eenzaamheid, minder stress, lagere bloeddruk etc. Dit is niet wetenschappelijk
aangetoond bij eigenaren van huisdieren. Bij menselijke vrienden wel, maar bij dieren is het
bewijs tegenstrijdig.
o De tweede verklaring is dat een huisdier laat zien dat iemand over ouderlijke vaardigheden
beschikt. Onderzoek lijkt aan te tonen dat vrouwen zich meer aangetrokken voelen tot
mannen met een huisdier.
o De derde theorie is dat huisdieren empathie en ouderlijke vaardigheden stimuleren. Voor
deze hypothese is echter geen direct bewijs.
o Een vierde theorie stelt dat huisdieren houden een bijproduct is van evolutie en dat onze
instincten om voor kinderen te zorgen maken dat we ons aangetrokken voelen tot dieren
met kinderlijke kenmerken zoals grote ogen, ronde gezichten etc. Sommigen stellen zelfs dat
een huisdier een gevolg is van een fout gericht ouderlijke instinct.
o Serpell stelt dat huisdieren het gevolg zijn van antropomorfisme, ofwel de neiging om
menselijke eigenschappen toe te kennen aan dieren.
• Problemen met evolutionaire theorieën over huisdieren
o Huisdieren waren niet gebruikelijk in veel culturen in de geschiedenis. Dieren werden vaak
voor een doel gehouden en slecht behandeld.
▪ Ondanks dat zo’n 60 culturen honden houden, worden ze maar in 22 culturen als
huisdieren gezien. Echter in 13 daarvan worden ze regelmatig mishandeld of vermoord.
De liefde die mensen in Europa en Noord-Amerika voor hun huisdieren voelen lijkt dus
een culturele anomalie te zijn.
4