Kwantitatieve gegevens verwerken:
Kwantitatief onderzoek: Cijfermatige uitspraken over ‘hoe iets werkt’ (in gemiddeldes,
percentages, correlaties etc).
Variabele = een eigenschap (of kenmerk) van alle eenheden die bij je onderzoek zijn
betrokken en een bepaalde waarde kunnen aannemen, zoals leeftijd (de ene persoon is 49
en de andere persoon 23), BMI, geslacht (man of vrouw), inkomen, kwaliteit van leven,
hartslag. Twee groepen:
1. Onafhankelijke variabelen = De onafhankelijke variabele ligt zelf vast, maar veroorzaakt
wel een verandering (= ‘oorzaakvariabele’).
2. Afhankelijke variabelen = Dit zijn variabelen die veranderen onder invloed van de
onafhankelijke variabelen (= ‘effectvariabele’ of ‘gevolgvariabele’).
VOORBEELD: Wil je bijvoorbeeld het effect voorspellen van het ‘opleidingsniveau’ op ‘inkomen’,
dan is opleidingsniveau de onafhankelijke variabele (= oorzaak) en het inkomen de afhankelijke
variabele (= gevolg).
Elke variabele heeft een ‘categorie’: waarden die een variabele kan aannemen.
Bijvoorbeeld: de variabele ‘geslacht’ bestaat uit twee categorieën: man of vrouw.
Meetniveaus: Het ‘meetniveau’ geeft aan, in welke mate je de waarden kunt gebruiken om
mee te rekenen. Bepaald de ‘analysetechniek’ (beschrijvend of toetsend) en het ‘type grafiek’.
Nominaal:
Nominaal meetniveau is opgebouwd uit enkele losse categorieën. Je kunt er geen
‘waarde’ aan hechten: het één is niet beter dan het andere.
Tussen twee categorieën komt geen andere waarde voor; deze variabelen worden ‘discreet’
genoemd.
Met de categorieën van nominale variabelen kan niet worden gerekend, maar dat is ook het
doel niet. De toegekende cijfers zijn slechts ‘codes’ (= ‘kwalitatief’).
Voorbeelden:
Politieke voorkeur (PvdA, CDA, VVD, D66, SP, PVV)
Geslacht (man, vrouw) Wordt ‘dichotoom’ genoemd (bestaat slechts uit 2 waarden)
Woonplaats (Den Haag, Rotterdam, Amsterdam, Utrecht)
En burgerlijke staat (gehuwd, gescheiden, weduwnaar/weduwe, alleenstaand).
Politieke voorkeur: Categorie:
PvdA 1
CDA 2
VVD 3
SP 5
PVV 6
Soms worden in surveys vragen gesteld waarbij je meerdere antwoorden kunt selecteren.
De codering van deze antwoorden gebeurt op dezelfde wijze, namelijk in ‘dichotome
variabelen’: 1= ja, 2=nee
Favoriete uitgaansgelegenheid: Categorie:
Restaurant 1=ja, 0=nee
Bar 1=ja, 0=nee
Bioscoop 1=ja, 0=nee
Theater 1=ja, 0=nee
, Concertzaal 1=ja, 0=nee
Ordinaal:
Waarden waar je niet mee kunt rekenen, maar wel een ‘rangorde’ zit.
Voorbeelden:
Opleidingsniveau (vmbo, havo, vwo of mbo, hbo, universitair).
Sociaal-economische status
Mate van tevredenheid (1= tevreden, 2=neutraal, 3=ontevreden)
Vraag: ‘’Hoe vaak heb je het afgelopen jaar ruzie gehad tijdens het uitgaan?
Antwoordcategorieën: 0-1, -1-3, 3>. Met de uitkomsten kun je niet rekenen, aangezien er bij
iedere antwoordmogelijkheid een grotere afstand zit.
Deze variabelen bevatten de eigenschappen van nominale variabelen, plus (+) één nieuwe
eigenschap namelijk ‘rangorde’.
Opleidingsniveau: Categorie:
Vmbo 2
Havo 3
Mbo 4
Vwo 5
Hbo 6
Universiteit 7
Interval:
Met variabelen op intervalniveau kun je gewoon rekenen, ze zijn kwantitatief.
De intervallen tussen twee categorieën (of waarden) zijn ‘gelijk’, de codes die aan waarden
worden toegekend, zijn ‘numeriek’ en de waarden zijn ‘continu’ (= elke waarde tussen twee
punten is mogelijk).
Voorbeelden:
Temperatuur
Jaartal
IQ
Twee beperkingen van dit meetniveau:
Ten eerste is er geen ‘natuurlijk nulpunt’. Kijk bijvoorbeeld maar naar temperatuur in
graden Celsius: ‘’ooit is afgesproken dat ‘nul graden Celsius’ het nulpunt is, aangezien
water bij die temperatuur bevriest’’ (= dus een afspraak).
Er zijn ‘gelijke intervallen’: het verschil tussen 5 en 10 ℃ is even groot als het verschil
tussen 15 en 20 ℃. Je kunt alleen niet zeggen, dat het bij 20℃ twee keer zo warm is
als bij 10 ℃ (‘statistisch gezien is het niet twee keer zo warm’).
Het meetniveau van een ‘Likertschaal’: in bijzondere gevallen kennen we een interval
meetniveau toe aan oorspronkelijk ‘ordinale variabelen’. Bijvoorbeeld wanneer je de mening
over een bepaald onderwerpt a.d.h.v. een aantal beweringen wilt nagaan. Uiteindelijk worden de
scores van de afzonderlijke beweringen bij elkaar opgeteld (= deze samengestelde factor wordt
op ‘intervalniveau’ geanalyseerd).
Voor een beter milieus is 1 2 3 4
het nodig dat: Helemaal mee Mee eens Mee oneens Helemaal mee
eens oneens
- Men vaker met het
openbaar vervoer reist
- Men het afval zo goed
mogelijk scheidt
- De uitstoot van CO2
wordt teruggedrongen