Samenvatting module: ‘’Werken met groepen’’
Hoofdstuk 1: De plaats van het groepswerk in het maatschappelijk werk binnen
de hulpverlening.
Inleiding:
Voorheen was het mogelijk (wellicht zelfs noodzakelijk) een duidelijke afgrenzing
te maken tussen ‘groepspsychotherapie’, ‘sociaal-cultureel werk’ en
‘groepsmaatschappelijk werk’. Nu is dit niet meer (zomaar) mogelijk en vaak
ook niet wenselijk.
In de hulpverlening wordt tegenwoordig sterk onderscheidt gemaakt tussen
‘eerstelijns’ en ‘tweedelijns’ zorg. Het maatschappelijk werk behoort tot de
‘eerstelijns zorg’ en richt zich op mensen die geen psychiatrisch ziektebeeld
hebben.
Uitgangspunt van de GGZ is, dat problemen als gevolg van relatieverbreking,
werkdruk, ontslag of verlies van dierbaren (‘’de levensproblemen’’) bij het
menselijk bestaan behoren en in beginsel op eigen kracht en met hulp van
familie of vrienden kunnen worden opgelost.
De grens (‘’wanneer er wel hulp geboden dient te worden’’) ligt bij de vraag, of
de problematiek leidt tot ernstig lijden en ernstige beperkingen in het
maatschappelijk functioneren.
Door de minister van het Grote Stedenbeleid (GSB), is een programma
ontwikkeld om de problemen en de kansen van een stad op economisch, sociaal
en fysiek gebied integraal aan te pakken. Het GSB wil hiermee ‘de complete
stad’ tot stand brengen: een stad waarin iedereen zich thuis voelt, die
economisch vitaal is, werk biedt aan wie dat zoekt, waar het goed wonen is, met
leefbare buurten en veilige straten en waar iedereen meedoet en niemand
achterblijft.
Het GSB steunt op drie pijlers:
1. Pijler 1: de pijler werk en economie.
2. Pijler 2: de fysieke pijler.
3. Pijler 3: de sociale pijler. Met name deze pijler is van belang voor het
maatschappelijk werk. De sociale pijler richt zich op de ontwikkeling en
verbetering van de sociale infrastructuur (= betreft onderwerpen zoals:
zorg, hulpverlening, integrale veiligheid, leefbaarheid, sociale activering en
participatie van zowel autochtone bewoners als nieuwkomers).
Door het ministerie van VWS is een nadere uitwerking gegeven van het
welzijnsbeleid. Bevat 5 programmalijnen:
1. Bevordering van participatie en van de toegankelijkheid van voorzieningen en
diensten.
2. Voorkomen en bestrijden van alle vormen van sociale uitsluiting.
3. Ondersteuning van lokaal sociaal beleid.
4. Ondersteuning en facilitering van professionaliteit en kwaliteit van de
voorzieningen.
5. Volgen van ontwikkelingen via onderzoek, monitoring en informatievoorziening.
De overheid dringt aan op ‘samenwerken’ (met andere disciplines) en
‘integreren’, ook wat betreft de uitvoering van hulp- en dienstverlening.
Maatschappelijk werk:
In 1999 bestonden de opleiding voor maatschappelijk werk 100 jaar (Start:
1899).
, Berteke Waaldijk maakt goed duidelijk welke gevechten (met name) vrouwen
in Amerika en Nederland hebben moeten leveren, om ‘maatschappelijk
werk’ tot een beroep te maken en uit de sfeer van de ‘liefdadigheid’ te halen.
In de geschiedenis wordt heel duidelijk, hoe het maatschappelijk werk werd
beïnvloed door religieuze, culturele, economische en politieke opvattingen, die
op een bepaald moment dominant waren in de samenleving.
Toch is het wel mogelijk om een omschrijving te geven van ‘maatschappelijk
werk’ vanuit de basiswaarde: ‘maatschappelijk werkers helpen mensen tot
hun recht te komen als persoon en als burger’. Dit is een vertaling van
het begrip ‘psycho-sociaal’.
Maatschappelijk werk is een beroep waarin de ontwikkelingen en veranderingen
in de samenleving weerspiegeld worden.
Lokaal sociaal beleid:
Het lokaal sociaal beleid staat in het kader van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl
(BANS).
Eén van de uitgangspunten van het lokaal sociaal beleid is, het
‘multidisciplinair samenwerken’ tussen alle instanties en instellingen op het
terrein van zorg en welzijn.
Het buurtgericht maatschappelijk werk bestaat al vele jaren. Nieuw is, het
‘outreachend werken’ en zich daarbij in andere samenwerkingsverbanden te
voegen.
Iets over de Amerikaanse situatie:
In Amerika werd groepswerk pas in 1955 als onderdeel van maatschappelijk
werk geaccepteerd (door de National Association of Social Workers).
Kenmerkend voor de aard van het groepswerk in die tijd is, dat het zich vooral
presenteerde als één van de ‘therapeutische methoden’ die voor persoonlijke
problemen gebruikt konden worden.
In een latere periode ontstonden er twee stromingen binnen het groepswerk:
I. Het correctie-model (ofwel: ‘de preventieve en revaliderende methode’
genoemd): dit model stelt de behandeling van persoonlijke problemen (via in de
kleine groep optredende processen) centraal.
De groepswerker past zijn kennis toe volgens het schema: taxatie,
formulering van doelstellingen, planning, interventie en evaluatie. (= een
systematische activiteit).
, II. Het wisselwerking-model (ofwel: ‘de interactionele benadering): in dit model
worden groepsprocessen voor vele doeleinden gebruikt, zoals therapie, socialisatie
en maatschappelijke activiteiten.
De groepswerker treedt minder directief op en ziet zijn taak vooral liggen in
‘het op gang brengen en houden van bepaalde groepsprocessen’. De groep
wordt gezien als een ‘sociaal systeem’ waar leden en werker deel van
uitmaken.
De Nederlandse situatie:
Eén van de eersten die het begrip ‘groepswerk’ in het kader van maatschappelijk
werk noemde was Marie Kamphuis (zij introduceerde ook het ‘social casework’
in Nederland).
In het begin van de jaren 50 werd opnieuw aandacht gevraagd voor het
groepswerk. Swets constateerde dat in een samenleving die in ontwikkeling is
(zoals de naoorlogse), mensen hun ‘natuurlijke netwerken’ gingen missen. Dit
gemis werd gezien als een bedreiging voor het democratisch gehalte van de
samenleving en als een tekort voor de persoonlijke ontwikkeling van mensen.
Er werd een verband gelegd tussen ‘ergens bij horen’ en de ‘democratie’ binnen
een samenleving.
In 1952 wordt in Amsterdam de Studiekring voor Groepsarbeid opgericht. Deze
studiekring heeft als doel: ‘het zoeken naar wetenschappelijk gefundeerde en
maatschappelijk verantwoorde methoden van werken met kleine groepen
(groepswerk)’. Een aantal kenmerken:
Het groepswerk heeft een dubbele doelstelling:
a. Het integreren van de kleine groep naar binnen toe. Dit door ‘vormen’
die passen bij de (voor de kleine groep) speciale gemeenschapsgedachte: het
gevoel hebben erbij te horen, zich verbonden voelen en zich veilig weten.
b. Het integreren van de kleine groep in de wijdere samenleving.
Het groepswerk is afgestemd op verschillende soorten groepen: hierbij
wordt de nadruk gelegd op ‘de uniekheid’ van iedere groep, die van de
groepswerker verschillende verantwoordelijkheden vergen (werken met
volwassenen vraagt om een andere aanpak dan werken met kinderen).
Het groepswerk verloopt in fasen: het werken met groepen moet bewust en
volgens een planning worden doorlopen, in overeenstemming met het soort groep
en de gestelde doelen.
De Waal noemt 3 kenmerken die aangeven wat ‘maatschappelijk werk’ is:
1. Bestrijding van de menselijke nood (= gemis aan gemeenschap).
2. Hulp door anderen geboden (ter onderscheiding van ‘self-help’).
3. Hulp van mens tot mens geboden.
De Waal beziet de betekenis van het groepswerk voor het maatschappelijk werk in:
1. Opleiding en praktijkscholing: de eigen lesgroep wordt gebruikt als
oefenmateriaal in het kader van leren zien ‘wat er in groepen speelt’.
2. Apparaat van het maatschappelijk werk: hier wordt het groepswerk gezien als
een vorm van ‘teambuilding’.
3. Verschillende velden van het hulpverlenend werk: het gaat hierbij om de
toepassingsmogelijkheden van het groepswerk in de hulpverlening, waarbij een
aantal gebieden niet tot het terrein van het maatschappelijk werk gerekend
worden.