Werk in uitvoering
Onderwijsassistent
Thema 5 Verschillen in onderwijs
5.1 Basisontwikkeling
Basisontwikkeling is een op ontwikkelingsgericht onderwijs (OGO) gebaseerde
onderwijsvisie waarin persoonsontwikkeling in een cultureel-maatschappelijke
context centraal staat. Daarbij wordt aandacht gegeven aan de 4B’s. Dit zijn
aspecten waarmee professionele opvoeders rekening moeten houden tijdens het
aanbieden van een activiteit in een ontwikkelingsgerichte context.
Bedoeling Wat is het doel van de activiteit? De bedoeling van de activiteit hangt
samen met het niveau van de leerlingen
Betekenis Welke betekenis geef je aan de activiteit? Wat moet het voor de
leerlingen toevoegen aan hun ontwikkeling?
Betrokkenheid Betrokkenheid creëer je door aan te sluiten bij de belevingswereld van
de leerlingen, het gebruiken van activerende werkvormen en actief
aandacht besteden aan een goede relatie
Bemiddeling Bemiddelen doe je om leerlingen te sturen en te ondersteunen in hun
leerproces
De basisontwikkelperiode loopt van 3 tot 8 jaar. De kinderen ontwikkelen belangrijke
zaken die een basis vormen voor hun verdere kennis, houding en vaardigheden
(bouwstenen).
Volgens Frea Janssen – Vos zijn de volgende 3 basiskenmerken voorwaarden om
goed te kunnen ontwikkelen en leren:
Emotioneel vrij zijn: lekker in je vel zitten. Doordat een kind welbevinden ervaart, kan
het betrokken worden bij zijn leerproces. Is er geen welbevinden, zal het kind vooral
bezig zijn met zijn eigen sores en geen ruimte hebben in zijn hoofd om nieuwe
dingen te leren
Nieuwsgierig zijn: dit helpt een kind het onbekende te onderzoeken. Door meer te
begrijpen krijgt het kind grip op de wereld en zijn ontwikkeling.
Zelfvertrouwen hebben: hierdoor durft het kind risico’s te nemen, nieuwe stappen te
zetten en het durft nieuwe dingen te leren. Iemand met zelfvertrouwen accepteert
zichzelf zoals hij is of voelt zich geaccepteerd door de mensen om hem heen.
Luc Stevens kwam met het Car-model. Als er aan de drie basisbehoeften wordt
voldaan, is er welbevinden, motivatie en inzet en zin in het leren. Als deze
basisbehoeften er niet zijn, ontstaan er gedrags- en motivatieproblemen.
Lev Vygotski kwam met de Zone van naaste ontwikkeling. Deze theorie lag ten
grondslag voor de OGO. Kinderen ontwikkelen zich vooral door contact met
anderen. Taal is hierbij belangrijk. Daarnaast zijn er, volgens Vygotski, nog twee
ontwikkelingszones. Deze zones gaan over de cognitieve ontwikkeling op jonge
leeftijd en over de leermogelijkheden die er voor hem zijn.
De zone van actuele ontwikkeling is wat het kind al kan of beheerst. Er worden
geen nieuwe dingen geleerd en deze zone is veilig. Dit omdat de dingen de
gevraagd worden beheerst worden en zonder hulp van anderen uitgevoerd kunnen
worden. Te herkennen aan het doen van een oefening en daarnaast nog ruimte over
hebben om ander gedrag te laten zien.
,Wat het kind wil, heet de Zone van naaste ontwikkeling. Kenmerken: wat het kind
met hulp kan, gedeelde verantwoordelijkheid van kind en volwassene. Het kind
ontwikkelt zich.
De paniekzone staat voor de zone waarin er dingen van het kind worden gevraagd
die het niet aankan. Deze fase kun je herkennen aan een kind dat ongewenst
gedrag laat zien, zoals agressie of afkeer van een oefening. Deze derde zone is
bedacht door Emiel van Doorn.
5.2 Verschillende benaderingen van leren
Ontwikkelingsgericht onderwijs
OGO betekent dat de nadruk ligt op de ontwikkeling van het kind en men
systematisch aandacht besteed aan het optimaal benutten van zijn mogelijkheden.
Het belangrijkste principe is de zone van naaste ontwikkeling. daarnaast gaan men
uit van een brede persoonsontwikkeling en van het feit dat de ontwikkeling van een
kind is te beïnvloeden door hem de juiste informatie aan te bieden. OGO hecht veel
waarde aan observeren en reflecteren op gedrag en ontwikkeling.
Er wordt vaak gewerkt met thema’s dat ongeveer 6 weken duurt. Het doel is dat
kinderen verbanden kunnen leggen tussen de stof die wordt aangeboden en het
dagelijkse leven. Zo ontstaat er een betekenisvolle leersituatie, omdat ze kennis en
vaardigheden later in de echte wereld kunnen toepassen.
Resultaatgericht onderwijs
Hierbij ligt de focus bij de professionals op het behalen van goede leerresultaten.
Kenmerkend is het stellen van streefdoelen. Daarnaast gaan ze in gesprek met de
leerling om de doelen te evalueren.
Carol Dweck: door een sterke focus op resultaat kan een leerling enorme druk
voelen en kan het faalangstig reageren als hij niet kan voldoen aan de hoge eisen.
Dit zou motivatie en zelfvertrouwen aantasten.
Ervaringsgericht onderwijs
Bij EGO gaat het om welbevinden en betrokkenheid van de leerlingen. Ferre
Laevers = grondlegger. Het proces dat de leerling doormaakt is belangijker dan het
eindproduct. Factoren die betrokkenheid en motivatie stimuleren:
Ruimte bieden voor eigen keuzes en initiatief, afwisselende activiteiten, kind op
niveau aanspreken, goede relatie aangaan met het kind.
Programmagericht onderwijs
Je gaat uit van vaste programma’s waarbij de leerkracht de lesinhoud bepaalt. De
focus ligt op het behalen van de door de leerkracht gestelde doelen. Er is weinig
inbreng voor initiatief van de leerlingen zelf.
Kenmerkend is dat leerlingen regelmatig werken in circuitvorm. Ter discussie staat of
dit genoeg gehoor geeft aan de basisbehoeften van het jonge kind.
5.3 Verschillende methodes
Leefstijl, je werkt aan het stimuleren en ontwikkelen van sociaal-emotionele
vaardigheden. Deze methode is ontwikkeld vanuit het gedachtegoed van
ervaringsgericht onderwijs.
Doel: samen werken aan het stimuleren en ontwikkelen van sociaal-emotionele
vaardigheden.
,Werkwijze: 6 thema’s die jaarlijks terugkomen; groepsvorming, communicatie,
gevoelens, zelfvertrouwen, onderlinge verschillen, gezond leven. Ieder leerjaar
wordt er iets dieper ingegaan en leren de kinderen dus steeds meer.
Strux voor VSO. Er wordt gewerkt aan het vergroten van zelfredzaamheid rondom
maatschappelijke thema’s en vaardigheden die daaraan raken.
Doel: leerlingen te begeleiden bij het krijgen van inzichten en vaardigheden die hen
in de toekomst helpen om als zelfstandig burger door het leven te gaan.
Werkwijze: verschillende modules die stapelbaar zijn en gecombineerd kunnen
worden. De methodes bestaan uit leer-werkboeken met geschreven taal,
ondersteund door pictogrammen.
Veilig leren lezen, groep 3. Uitgebreide methode die jonge kinderen ondersteunt bij
het leren van letters en woorden
Doel: jonge kinderen op speelse, verhalende manier kennis te laten maken met
letters en woorden, zodat ze lezen en schrijven leuk gaat vinden. Creëert
betrokkenheid en nieuwsgierigheid
Werkwijze: iedere keer een nieuwe letter die aansluit bij de vorige letter. Letters
worden woorden, woorden worden zinnen. Leerlingen worden gestimuleerd om in
hun omgeving op zoek te gaan naar nog meer woorden. Zo wordt een betekenisvolle
leersituatie gecreëerd.
5.4 Nieuwe onderwijsconcepten
Netwerkschool is een gedachte experiment voor het mbo. Doel was om met 5
deelnemende scholen beter beroepsonderwijs aan te bieden tegen lagere kosten.
Uitgangspunten:
- School is het hele jaar open, vakanties worden individueel gepland
- Studenten kunnen niet blijven zitten en volgen het onderwijs op eigen tempo
- School betrekt de omgeving bij het onderwijs
Gisdo – onderwijs is erop gericht jongeren vanuit een coachende rol te
ondersteunen tijdens hun zoektocht naar wat hen motiveert. Uitgangspunten:
- Elke leerling heeft zijn eigen dagplanning
- Leerkrachten maken gebruik van gisdogrammen: een zelf ontworpen
systeem van pictogrammen
- Leerlingen krijgen open en gestructureerde taken
Bij Teamonderwijs op Maat, ookwel TOM genoemd, ligt de focus ook op de motivatie
van de leerlingen. Het TOM concept staat voor het creëren van een inspirerende,
uitdagende omgeving. De school wil, door te focussen om 4 pijlers en de daaraan
verbonden subdoelen, inspelen op de veranderende maatschappij.
Subdoelen:
- LVS maakt plaats voor een portfolio van elke leerling
- Klassikaal onderwijs wordt vervangen door klasdoorbrekend onderwijs
- Klaslokalen worden vervangen door leer-/ werkplekken
- Docent krijg en coachende rol
, 5.5 Verdieping: drie vormen van leren
Formeel leren
Hierbij gaat het om een gestructureerde en georganiseerde setting, die bedoeld is
als leersituatie. Vooraf is er bedacht wat er geleerd moet worden en hoe dat moet
gebeuren. Ales is volledig gepland en wordt officieel afgesloten. Voorbeelden:
Opleiding – training - workshop
Non formeel leren
Dit noem je ook wel semigestructureerd leren. Non – formele leeractiviteiten zijn
activiteiten die niet gepland en omschreven worden als officiële leeractiviteit, maar
zeker een grote meerwaarde zijn voor het hele leerproces. Voorbeelden:
Zelfstudie – reflecteren – intervisiemomenten
Informeel leren
Informeel leren is misschien wel de meest belangrijke manier van leren. Er wordt
geleerd in een situatie die niet per se bedacht en gepland is om te leren. Er zijn geen
leerdoelen en er is geen diploma. Interesse en motivatie zijn belangrijk bij informeel
leren, want als je ergens interesse in hebt, wordt je vanzelf gemotiveerd om er iets
over te leren.
Thema 6 Intercultureel werken
6.1 Culturele diversiteit
Cultuur is het geheel van gewoontes van een groep. Culturele diversiteit is een
variatie van culturen binnen een samenleving of de hele wereld. Factoren die
culturele verschillen bepalen zijn taal, religie en etniciteit. Etniciteit is een sociaal –
culturele identiteit die mensen als groep aan elkaar verbinden.
In Nederland leven we in een multiculturele samenleving en kennen we een grote
variatie aan culturen. Migranten zijn mensen die zich vanuit een ander land vestigen
in Nederland. Er wordt inmiddels onderscheid gemaakt in migranten van de eerste,
tweede of derde generatie. De eerste generatie is geboren in het buitenland. De
tweede generatie is in Nederland geboren, maar hun ouders (of 1 daarvan) zijn
geboren in het buitenland. Bij de derde generatie is het zo dat de grootouders (of 1
daarvan) zijn geboren in het buitenland. Er zijn 4 modellen in een multiculturele
samenleving:
1) Assimilatiemodel
De dominante cultuur, de overheersende cultuur in het land waarheen is
geëmigreerd, wordt overgenomen, de eigen cultuur verdwijnt voor een groot deel
naar de achtergrond.
2) Melting pot
De verschillende groepen versmelten tot één nieuwe cultuur
3) Salad bowl
Iedereen behoudt zijn eigen cultuur, maar groepen passen zich aan elkaar aan,
waarbij algemene zaken voor iedereen toegankelijk zijn
4) Segregatiemodel
Groepen leven naast elkaar, fysiek en sociaal volledig gescheiden