Rogier woont en werkt sinds 2010 in België. In 2011 heeft hij een aandelenpakket van 12%
verkregen in de bv van zijn tante. Deze bv is in Amsterdam gevestigd. De (zakelijke)
aankoopprijs van het aandelenpakket bedroeg € 25.000. Rogier bezit daarnaast een in
Nederland gelegen pand, dat hij aan de bv verhuurt voor een jaarlijkse zakelijke huur van €
30.000. In augustus 2016 keert de vennootschap aan Rogier een dividend uit van € 1.200.
a. Analyseer de casus en beschrijf alle relevante inkomstenbelastinggevolgen voor
Rogier in 2016.
Rogier is geen inwoner van Nederland. Rogier is geen binnenlands belastingplichtige op
grond van art. 1.1 jo. art. 2.1, eerste lid, onder a Wet IB 2001. Rogier is buitenlands
belastingplichtig als hij Nederlands inkomen geniet zoals vermeld in art. 2.1, eerste lid, onder
b Wet IB 2001. Dat is het geval, omdat tot het Nederlandse inkomen het belastbaar inkomen
uit een ab in een in Nederland gevestigde vennootschap wordt gerekend (art. 7.5, eerste lid
Wet IB 2001). Het inkomen wordt berekend volgens de regels van hoofdstuk 4 met
uitzondering van de persoonsgebonden aftrek.
Verder verhuurt Rogier een pand aan een bv waarin hij een ab heeft. Op grond van art. 7.2,
tweede lid, onderdeel c, Wet IB 2001 behoort tot het Nederlands inkomen het belastbaar
resultaat uit overige werkzaamheid in Nederland. Blijkens art. 7.2, derde lid, tweede volzin,
Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid in Nederland mede verstaan het ter beschikking
stellen van vermogensbestanddelen als bedoeld in art. 3.92 Wet IB 2001 aan een in
Nederland gevestigde vennootschap. Vanaf het moment dat Rogier de aandelen in de bv
verkrijgt, vormt het pand derhalve tbs-vermogen. Op de resultaatsbalans wordt het pand
geactiveerd tegen de waarde in het economische verkeer op dat moment.
Het dividend vormt een regulier voordeel. Voor Rogier vormt het ontvangen dividend
Nederlands inkomen dat belast is - op basis van de nationale wet - met 25%
inkomstenbelasting (tarief 2016). België als woonstaat zal - vermoedelijk - heffen over het
wereldinkomen van Rogier. Dit betekent dat zowel Nederland als België over het ontvangen
dividend heft en er dus dubbele heffing ontstaat.
Om deze dubbele belastingheffing te voorkomen hebben Nederland en België een verdrag
gesloten. In het dividendartikel van het verdrag (art. 10) is de heffingsbevoegdheid over het
dividend tussen Nederland en België verdeeld. Uitgaande van de tekst van het verdrag met
België (2001) zijn de heffingsbevoegdheden als volgt verdeeld op basis van art. 10 van het
verdrag:
- lid 1: België mag heffen over het dividend
- lid 2: de dividenden mogen ook in Nederland worden belast, maar het heffingsrecht is op
grond van onderdeel b beperkt tot 15%.
Dit betekent dat Rogier over het dividend in Nederland 15% inkomstenbelasting verschuldigd
is. In de praktijk loopt dit als volgt. De vennootschap houdt bij de uitkering van het dividend
15% dividendbelasting in. Rogier doet aangifte inkomstenbelasting. Hij moet het
brutodividend ad € 1.200 aangeven als inkomen uit aanmerkelijk belang.
, Over het dividend is hij, door toepassing van het verdrag met België, 15% inkomstenbelasting
verschuldigd. Hierop kan de reeds door de vennootschap ingehouden dividendbelasting (15%)
als voorheffing in mindering worden gebracht. Door de beperking van het Nederlandse
heffingsrecht in het verdrag (art. 10, lid 2), is Rogier geen verdere belasting verschuldigd in
Nederland.
Op grond van de nationale wet vormt het huurinkomen resultaat uit een werkzaamheid (art.
7.2, tweede lid, onderdeel c jo. art. 7.2, derde lid Wet IB 2001). België heft vermoedelijk
over het wereldinkomen van Rogier. Hierdoor ontstaat mogelijk dubbele belastingheffing. In
verdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing is meestal een bepaling opgenomen
dat het land waar de onroerende zaak is gelegen over het inkomen uit deze onroerende zaak
mag heffen. Zie in deze zin art. 6 van het verdrag NL-België:
De heffing van roerende goederen is altijd de vestigingsplaat van deze zaak. (vuistregel)
“Inkomsten die een inwoner van een verdragsluitende Staat verkrijgt uit in de andere
verdragsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of
bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast”.
In casu mag Nederland dus heffen en moet België voorkoming van dubbele belastingheffing
verlenen.
In 2021 is het aandelenpakket van Rogier aanzienlijk in waarde gestegen. Rogier besluit om
het te verkopen voor een verkoopprijs van € 35.000.
b. Analyseer de casus en beschrijf de gevolgen van de verkoop van aandelen voor de
heffing van inkomstenbelasting bij Rogier in 2021.
De verkoop van het aandelenpakket is een vervreemding van het ab. Het
vervreemdingsvoordeel ad € 10.000 (€ 35.000 -/- € 25.000) vormt Nederlands inkomen.
Hierover is Rogier op basis van de nationale wet 26,9% inkomstenbelasting verschuldigd
(tarief 2021; art. 2.12 Wet IB 2001). België heft vermoedelijk over het wereldinkomen van
Rogier; hierdoor ontstaat mogelijk dubbele belastingheffing over het vervreemdingsvoordeel.
Gekeken moet worden of het verdrag tussen Nederland en België hiervoor een oplossing
geeft. Uitgaande van de tekst van het verdrag met België, vallen de voordelen behaald met
verkoop van de aandelen onder art. 13, vierde en vijfde lid. Het vierde lid bepaalt dat de
voordelen slechts belastbaar zijn in België. Op grond van het vijfde lid mag Nederland onder
bepaalde voorwaarden ook heffen, maar aan die voorwaarden wordt thans niet voldaan
aangezien Rogier nog geen ab had toen hij uit Nederland (in 2010) emigreerde (één van de
gestelde voorwaarden). Nederland mag dus niet over het vervreemdingsvoordeel heffen.
Vanwege de verkoop van de aandelen wordt het pand niet langer ter beschikking gesteld aan
een vennootschap waarin Rogier een ab heeft. Het resultaat uit overige werkzaamheden
eindigt. Dit heeft tot gevolg dat dient te worden afgerekend over de stille reserve in het pand
(waarde in het economische verkeer minus boekwaarde) op grond van art. 3.95 jo. 3.61 (en
art. 7.2, tweede lid, onderdeel c Wet IB 2001).
Op grond van het verdrag met België kan Nederland haar nationale heffingsbevoegdheid ook
effectueren. Ondanks dat het pand niet daadwerkelijk wordt vervreemd, is art. 13, eerste lid,
van het verdrag tussen Nederland en België van toepassing. Deze bepaling ziet blijkens het
commentaar op het OESO-modelverdrag, dat eveneens van toepassing is op het verdrag
tussen Nederland en België, ook op de fictieve vervreemding.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper MichealRoss. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,49. Je zit daarna nergens aan vast.