Topic list Psychologie Jaar 1 VT SW
Inleiding/persoonlijkheid:
Wat is psychologie en wat kan je ermee, toepassing in hulpverlening
• Kennis van ziel/geest. Er is meer dan ons lichaam. De wetenschap van geestelijke
processen en gedrag. Houdt zich bezig met innerlijk leven vd mens en gedrag.
• Gedrag van mensen bestuderen en de gedachten en gevoelens die mensen bij hun
gedrag hebben en de omstandigheden waarin dat gedrag plaatsvindt.
• Helpt om afwijkend gedrag te beschrijven, verklaren en voorspellen.
• Hulpverleningstechnieken begrijpen. Veel methodieken gebaseerd op
psychologische perspectieven. Psychologie (wetenschap) -> methodiek (toepassing)-
> hulverlening
• Theorieën helpen je om te kijken naar de wereld en die te begrijpen. Begrijpen
wereld om ons heen.
Perspectieven/stromingen
• Psychoanalyse
• Humanistische psychologie
• Behaviorisme
• Cognitieve psychologie
• Positieve psychologie
• Systeemtheorie
Persoonlijkheid: historie (model van Oude Grieken), wat is het volgens verschillende
stromingen/invalshoeken, nature (aangeboren)-nurture (aangeleerd) debat, typen, traits
(trekken), persoonlijkheidsmodel van Cloninger, testen en stoornissen
Persoonlijkheid: wie ben je als mens? Beschrijving van de eigenschappen die
karakteristiek zijn voor iemand.
Galenus (een Griek): mens indelen in 4 types op basis van lichaamssappen:
1. Sanguinicus: vurig, energiek, veel bloed.
2. Melancholicus: somber, veel zwarte gal.
3. Flegmatieke: traag, kalm, veel slijm.
4. Cholericus: opvliegend, veel gele gal.
Typologie: een classificatie van typen mensen (mensen in hokjes zetten), zoals Galenus.
Echter, vaak pasten mensen niet helemaal in hokjes. -> Traittheorieën: niet mensen in
hokjes plaatsen, maar kijken welke kenmerken relevant zijn voor iemands
persoonlijkheid. Welke karaktertrek, eigenschap, kenmerk overheersend? Gebruikelijke
patronen van doen, denken en voelen. Polair: een bepaalde eigenschap heb je in een
bepaalde mate. Voorbeeld traittheorie: Big Five.
Big Five: kijken in welke mate je de volgende eigenschappen hebt:
1. Extraversie tegenover introversie
2. Vriendelijkheid tegenover onvriendelijkheid
3. Zorgvuldigheid tegenover slordigheid
4. Emotioneel stabiel tegenover neurotisch
5. Geslotenheid tegenover koppigheid
Cloninger: temperament en karakter vormen samen iemands persoonlijkheid.
Temperament is aangeboren en karakter is gevormd door opvoeding en levenservaring.
Persoonlijkheidsmodel:
, Persoonlijkheidstesten:
1. Mechanistische test, zoals een MRI scan.
2. Intentionalischitsche tests, zoals een projectietest, zelfrapportage.
3. Persoonlijkheidstest, zoals Big five, vragenlijsten.
▪ Stoornis: Soms is iemands persoonlijkheid niet normaal meer. Er is sprake van een
stoornis als er sprake is van buiten het normale vallen én als er lijden is (voor je
omgeving of jezelf). Er zijn drie groepen stoornissen:
Psychoanalyse/ Psychodynamische benadering
(Freud)
Plaats in de tijd
Freud was degene die stoornissen met een psychologische techniek. Dat was nieuw voor
die tijd. Mensen met psychiatrische stoornis werden beschouwd als slecht of lichamelijk
ziek. In die tijd hadden psychotherapeuten vaak een medische achtergrond, als arts.
Vertegenwoordigers/grondleggers
Sigmund Freud
Mensbeeld/uitgangspunten
Slecht mensbeeld. Je ik (ego) wordt onbewust geleid door lusten als sex en agressie.
Topologische model
▪ IJsberg: drie bewustzijnsniveaus: het bewuste (waarnemingen, herinneringen, gevoelens
waar je je bewust van bent), voorbewuste (herinneringen waar je niet altijd aan denkt,
maar toch vrij gemakkelijk kunt oproepen) en onbewuste (herinneringen, gevoelens en
gedachten die je opslaat, maar waar je bewustzijn niet meer bij kan. Het kunnen dingen
zijn die je moeilijk verwerken kunt: pijnlijk, onaangenaam, etc.).
, ▪ Freud ontdekte het onbewuste. Het onbewuste wordt zichtbaar in dromen, hypnose en
vrije associaties.
▪ Het onbewuste kan mensen wel beïnvloeden en problemen veroorzaken. Gedrag van nu,
is vaak terug te voeren op gebeurtenissen uit het verleden. Mensen weten vaak niet
waarom ze bepaalde dingen doen, onbewuste gevoelens en wensen spelen een rol.
▪ Veel problemen komen uit de kindertijd. Weggestopt verleden. Stagnatie in de
ontwikkeling. Woede-uitbarstingen, verlatingsangst, depressies, etc. zouden terug te
voeren zijn op vroegere gebeurtenissen die niet goed verwerkt zijn. Wanneer in het
heden pijn, verdriet en woede wordt geactiveerd door een situatie die lijkt op de oude, is
er sprake van overdracht. Dit is vaak onbewust. Bijv. als kind verlaten gevoeld, nu
wantrouwend t.o.v. je partner.
Technieken voor behandeling
Freud: patiënt ligt op divan en vertelt alles wat er in hem opkomt. Vrije associatie. Meest
onbenullige gedachte heeft een betekenis.
Gevoelens en conflicten van vroeger toelaten in het bewuste, opnieuw beleven,
benoemen en verwerken. Blokkades zo verdwijnen.
Persoonlijkheid; driftmodel: Id(/es), Ego en Superego
Driftmodel: ieder mens heeft driften, gericht op overleven en voortplanting. Variaties
in die driften bepalen mede iemands persoonlijkheid.
Structurele model: Id/Es, Ego en Superego.
Id/Es: daar zijn de driften aanwezig.
Ego: je ‘ik’, onbewust geleid door driften.
Superego: je geweten die de driften in bedwang houdt. Wat hoort, wat moet? Besef
van goed en kwaad.
Innerlijk conflict: Superego in strijd met je It. Je Ego moet een keuze maken. Je ego
‘filtert’ je driften van je It, maakt een keuze tussen je It en je superego (Geïntegreerd
model).
Te weinig superego: je uitleven, je misdadig gedragen. Je bent dan een last voor je
omgeving.
Te weinig It: te weinig je behoeften bevredigen, dan wordt je doods, saai, depressief.
Te perfectionistisch, te gewetensvol, je mag te weinig van jezelf.