ECONOMIE H1 t/m H3
H1 Markten
Concrete markt = vragers en aanbieders komen op bepaalde tijden direct met
elkaar in contact. Bijvoorbeeld: weekmarkt, rommelmarkt, veemarkt of veiling.
Abstracte markt = het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald
product. Er is geen sprake van een plaats waar vragers en aanbieders elkaar
ontmoeten. Deze markt is opgebouwd uit veel kleine concrete markten, zoals
(web)winkels, warenhuizen, supermarkten, horecagelegenheden, marktplaats
etc.
Bijvoorbeeld: oliemarkt, computermarkt, automarkt, markt van smartphones etc.
Goederenmarkt = bijvoorbeeld: kleding. Vragers zijn het winkelend publiek en
de aanbieders zijn H&M, Zara etc.
Dienstenmarkt = bijvoorbeeld: verzekeringsmarkt, vervoersmarkt,
energiemarkt, markt van telecommunicatie, kappers.
Arbeidsmarkt:
Vragers: werkgevers (bedrijven, overheid).
Aanbieders: werknemers, individuele personen (beroepsbevolking).
Prijs: loon
Vermogensmarkt:
Vragers: overheid, bedrijven, individuele personen.
Aanbieders: banken, pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen, individuele
personen.
Prijs: rente
Valutamarkt:
Vragers: bedrijven, banken, toeristen.
Aanbieders: banken.
Prijs: wisselkoers
Huizenmarkt:
Vragers: kopers
Aanbieders: verkopers
Een belangrijke functie van een markt is prijsvorming: op een markt komt een
bepaalde prijs tot stand. In Nederland onderzoekt het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS) aan welke producten Nederlanders (de vragers) hun geld
uitgeven. Deze uitgaven vormen voor de aanbieders de omzet.
Afzet = De hoeveelheid verkochte producten uitgedrukt in eenheden, kg, liter,
etc. Het aantal producten (stuks, liters, kg) dat een bedrijf verkoopt. Ander
woord voor verkochte hoeveelheid.
Omzet = (= totale opbrengst) De geldopbrengst van de verkochte producten:
verkoopprijs × afzet
Indexcijfer omzet = (indexcijfer afzet x indexcijfer prijs)/100
1
, Indexcijfer prijs = (indexcijfer omzet x 100)/(Indexcijfer afzet)
Uitgaven bestaan uit afzet en de prijs. Als de prijs van het product stijgt, kunnen
de uitgaven stijgen zonder dat de afzet stijgt.
Marge = het verschil verkoopprijs en kostprijs, dus de winst per eenheid van
product.
In een krimpende markt staan de (verkoop)prijzen onder druk, terwijl de kosten
stijgen. Dit kan tot gevolg hebben dat marges dalen.
H2 Vraag: op zoek naar een spijkerbroek
2.1 DE VRAAG
De vraag is afhankelijk van: prijs, voorkeur consument, kwaliteit, kleur, maat,
merk, duurzaamheid, besteedbaar inkomen en de prijs van andere producten.
VRAAGLIJN
Individuele vraaglijn = lijn die het verband weergeeft tussen de prijs van een
product en de gevraagde hoeveelheid door één consument.
Qv = a x p + b
Qv = gevraagde hoeveelheid
a = richtingscoëfficiënt
P = prijs
b = maximale vraag
De vraag wordt dus bepaald door de prijs. Als a een negatief getal is, wordt er
aangegeven dat er een negatief verband is tussen de prijs (P) en de afzet (q).
Hoe hoger de prijs hoe minder producten er gekocht worden.
VERSCHUIVING OVER DE VRAAGLIJN
Als de prijs van een product verandert, is er sprake van een
verschuiving over/ langs de vraaglijn.
Ceteris paribus = alleen de factor die je onderzoekt
veranderd. Dus als de andere factoren die de vraag
beïnvloeden constant blijven.
VERSCHUIVING VAN DE VRAAGLIJN
De Qv lijn kan ook compleet verschuiven, dat betekent dat
er bij dezelfde prijs minder of meer vraag naar een product
is. Dit kan gebeuren door:
o De behoefte/ voorkeuren van mensen veranderen
o Inkomen van mensen veranderd
o Prijs van andere producten veranderen
o Aantal vragers verandert
COLLECTIEVE VRAAGLIJN
2