Essayvragen H5 Het Palet van de Psychologie. De cognitieve psychologie
1. Wat zijn de zes uitgangspunten van de cognitieve psychologie?
De cognitieve psychologie is de tak van de psychologie die zich met cognitie bezighoudt, dus
met alle psychische processen die te maken hebben met zaken als begrip, kennis,
herinneringen en geheugen, probleem oplossen en informatieverwerking
- Cognitief psychologen nemen de inhoud van de black box (de hersenprocessen) als
uitgangpunt bij het verklaren van menselijk gedrag, dit word centralisme genoemd.
- De cognitief psychologen willen vooral begrijpen waar gedrag vandaan komt (het motief),
terwijl de behavioristen vooral (het s-r schema) het gedrag willen voorspellen.
- Informatie werking; de mens werkt als een machine die informatie verwerkt en daar al niet
op reageert.
- De mens word gezien als actief en creatief wezen dat zelf zijn gedrag aanstuurt. In
tegenstelling tot behavioristen die de mens zien als robot met stimuli respons gedrag.
- Mensen maken gebruik van taal en symbolen in tegenstelling tot dieren. Er is een essentieel
verschil.
- Kinderen verschillen van volwassenen, hun cognitieve vermogens (taal, herinneren,
problemen oplossen) is nog in ontwikkeling.
2. Wat betekent het woord ‘cognitie’?
De bewerking en ontwikkeling van kennis en informatie.
3. Welke drie maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed gehad op het ontstaan van de
cognitieve psychologie?
1. Informatie overdracht; in de tweede oorlog was er aandacht voor communicatie
processen. Ze riepen praktische vragen op zoals; hoe kan je en lang bericht kort houden?,
hoeveel berichten kan iemand onthouden?, hoe houd je aandacht scherp? Zo werden
communicatie middelen, zoals morse en coderen ontwikkeld. informatie werd zo niet meer
beschreven in termen, maar in betekenis.
2. De tweede ontwikkeling was de uitvinding van de computer. Ze vergeleken de mens
cognitie met de hardware (structuur van de hersenen) en software (kennisbestand).
3. derde ontwikkeling was de linguïstiek, taalkunde. In tegenstelling tot het behaviorisme,
gaan ze bij cognitieve psychologie ervanuit dat kinderen niet blanco ter wereld komen.
Kinderen kunnen namelijk al zinnen produceren die ze zelf nog nooit gehoord hebben,
dankzij taalontwikkeling.
4. het uitgangspunt van de tabula rasa, een begrip uit het behaviorisme, wordt als ‘niet waar’
bewezen in de cognitieve psychologie. Hoe?
Omdat het behaviorisme ervanuit gaat dat kinderen dan een begrip of zin gehoord moet hebben,
om het te kunnen gebruiken. Maar het cognitieve psychologie gaat ervanuit dat een mens een
bepaald aantal zinnen kan verstaan en die hoeveelheid is te veel om aangeleerd te worden.
Kinderen produceren dus zelf zinnen die zij nog nooit geleerd hebben. (de taaltheorie)
5. De cognitieve psychologie stelt de interne cognitieve processen centraal bij het verklaren van
(menselijk) gedrag. Noem eens enkele interne processen die gedrag kunnen verklaren.
, De cognitieve psychologie gaat vooral uit van kennisprocessen: motivaties, emoties, kennis,
kennisopslag (geheugen), waarneming enz.
6. Maakt de cognitieve psychologie een onderscheid tussen mensen en dieren? En tussen
volwassenen en kinderen? Zo ja, wat is dit verschil? Zo nee, waarom zijn ze gelijk aan elkaar?
Ja ze maken onderscheid tussen mensen en dieren, volwassenen en kinderen. Het verschil tussen
mensen en dieren is dat mensen taal kennen en regels leren en problemen oplossen komt voor
bij mensen en niet bij dieren. Kinderen beschikken nog niet over de cognitieve vaardigheden
waarover volwassenen wel beschikken, zoals logica, problemen oplossen en taalgebruik.
7. Welke mensbeelden (zie H1) bestaan in de cognitieve psychologie?
Het is moeilijk te zeggen welke mensbeeld er achter cognitieve psychologie geschuild gaat.
De vroegere vorm van informatie verwerking was mechanistisch. Zoals dat de mens met een
computer word vergeleken. Later gaat men uit van circulaire causaliteit (wederzijdse
beïnvloeding, van omgeving naar organisme en andersom) wat kenmerkend is voor het
organistisch mensbeeld. En later ontwikkelen ze verder naar de personalistisch mensbeeld.
De mens is een actief wezen en maakt eigen beslissingen. En heeft invloed op zowel zichzelf
als de omgeving.
8. Naar het cognitief functioneren van mensen is veelvuldig onderzoek gedaan (en nog steeds).
Uit dit onderzoek zijn twee belangrijke resultaten naar voren gekomen. Welke zijn dit?
1. Er zijn twee verschillende cognitieve processen; de een word doelbewust gestuurd en de
ander word automatisch gedaan.
2. Het onderscheid tussen proces en resultaat. We zijn ons vaak niet van het proces bewust,
maar van het resultaat wel.
9. De eerste theorie binnen de cognitieve psychologie die in het boek beschreven wordt, gaat o
ver waarneming en cognitieve schema’s. Wat is de relatie tussen deze twee?
De verwachtingen die voortkomen bij waarneming, kunnen worden weergegeven in een
cognitief schema. Wisselwerking tussen cognitieve schema’s en invloed uit de omgeving.
10. Wat zijn cognitieve schema’s en wat is de functie?
Een cognitief schema is een beeld wat ieder persoonlijk heeft bij een object. Zoals schattig bij een
hond, maar een ander denkt aan voedsel bij een hond. De functies zijn dus:
- Selectie; er word geselecteerd welke informatie word waargenomen en welke genegeerd.
- Interpretatie; aan de geselecteerde informatie word een betekenis toegerekend.
- Herinnering; schema haalt die bepaalde informatie op, waar een betekenis aan word
toegerekend.
- Actie (gedrag); het gedrag dat er na de herkenning van de selectie volgt.
11. Bruner heeft een theorie ontwikkeld over de waarnemingscyclus. Welke drie fasen
onderscheidde hij? Wat betekenen deze fasen?
- Hypothese fase; verwachting (gevaarlijke hond).
- Informatie fase; verkenning (de binnenkomende informatie waarnemen).
- Confirmatie fase; toetsing (kijken of het beeld wat je bij de voorgaande fases waar was)