Aantekeningen Vergelijkende Anatomie en Embryologie
van de vertebraten
Les 1
Inleiding
Animal diversity web: soort encyclopedie van diersoorten
Zygote(bevruchte eicel)-embryo-juveniel-adult
Bij zoogdieren: ook nog foetus(vrucht) en neonatus(pasgeborene)
Bij niet-zoogdieren: dan juveniel vaak larve
Ontogenie: van moment dat spermatozoïde bij oocyt(eicel) komt tot dat dier dood
gaat(bevruchte eicel-dood)
Embryologie: van bevruchte eicel tot embryo
Phylogenie: evolutionaire ontwikkeling van diersoorten en zoektocht naar
verwantschappen tussen diersoorten, gemeenschappelijke
voorouders=afstammingsgeschiedenis
Vergelijkende anatomie: kijken naar verschillende bouw en vorm en functies van
verschillende organismen
Classificeren: taxonomie: classificeren van dieren op basis van phylogenie, ga je
dieren bij elkaar groeperen vanuit oorsprong niet op functie.
Doel: verwantschappen aantonen, en orde creëren in de diversiteit van
diersoorten
Indelingseenheden: taxa(enkelvoud=taxon)
Individu: kleinste levende eenheid, bijeengepakte cellen die aan voortplanting
kan doen
Populatie: groep die onderling kunnen voortplanten/voortplantingsgemeenschap
van meerdere individuen
Soort(species): dieren die zelfde soort zijn alleen in ander werelddeel leven bijv.
leeuw
Geslacht(genus): groep van vb. panterachtigen, hebben gemeenschappelijke
kenmerken
Familie: van de vb. katachtigen
Orde: carnivoren(Carnivora)
Klasse: Mammalia(zoogdieren(die melkklier heeft))
Stam(phylum): Chordata
Rijk(regnum): Animalia(=dierenrijk)
De phyla samen is het dierenrijk
Voorvoegsels: Super/sub
Geslacht en soortnaam: bv. Rattus norvegicus(letter eerste auteur)
Soort: onderling kruisbaar met vruchtbare nakomelingen
- bestaat uit populaties: paren met elkaar
Indeling dierenrijk: Regnum Animalia
Subregnum:
Parazoa:
Porifera/Sponzen: kenmerken niet echt weefsels
Metazoa: wel echt weefsels
Holtedieren: Coelenterata
Rond en draadwormen: Nematoda
, Geleedpotigen: Arthropoda
Weekdieren: Mollusca
Chordata: chordadieren
De Chordata, ofwel dieren met een chorda (dorsalis) (Eng: notochord) hebben
een aantal kenmerken waarmee ze onderscheiden worden van andere phyla, te
weten:
a) bilaterale symmetrie
b) segmentale organisatie van het lichaam, dit komt o.a. tot uiting in het spier- en
zenuwstelsel
c) een chorda, een staaf elastisch bindweefsel, in de lengterichting van het
lichaam
d) een staart, caudaal van de anus, voor de voortbeweging (bij larves)
e) een dorsaal gelegen, in aanleg buisvormig, centraal zenuwstelsel
f) een buisvormig spijsverteringskanaal met een groeve ventraal in de pharynx
(endostyl)
g) een voordarm die via kieuwspleten met de buitenwereld in verbinding staat
h) een ventraal liggend hart en een gesloten bloedvaatstelsel
Chorda stuk lichaamsas bepalende structuur zit zenuw as boven, is nu de lijn die
wervelkolom is. Chorda verbeend tot wervelkolom(Vertebra-> maakt ons
vertebrata)
We hebben wel kieuwspleten gehad.
- Acrania: geen schedel, kaken, wervels of gepaarde aanhangsels.
Lancetvisje(Amphioxus): nog geen hersenen aan zenuwstreng:
Cephalochordata(vrijzwemmend), Manteldieren: Tunicata(volwassen
stadium zitten ze aan een substraat)
- Craniata: wel schedeldragers ook wel vertebrata genoemd. Gewervelde
dieren
Vertebrata:
Agnatha: kaaklozen, zoals de prik, klasse Cyclostomata
Gnathostomata: wel kaken(eerste kieuwboog is vergroot en
verstevigd+ uitgerust met tanden), zes belangrijke klassen(ontstaan
uit deze klassen)
1. Chondrichthyes: kraakbeenvissen; aanwezigheid van
schedel, wervelkolom, twee gepaarde ledematen, borst en
buikvinnen, vin ondersteuning door schoudergordel en een
bekken.
Elasmobranchii (haaien en roggen)
Holocephali (zeekatten en draakvissen)
2. Osteichthyes: wel verkalkt skelet: beenvissen(ook schubben
en kieuwdeksels) Straalvinnigen=goudvis, kwastvinnigen
hebben al wel soort van botjes lichaamsgewicht verslepen op
het drogen
- Actinopterygii (straalvinnigen) vinnen worden
uitsluitend ondersteund door vinstralen(in rijen
elastische staafjes hoorn)
- Sarcopterygii (spiervinnigen)
•Coelacanthidae (kwastvinnigen): door
beenderen ondersteunde steel met daaraan plat
gedeelte met vinstralen
•Dipnoi (longvissen) nog levend; steunassen in
de gepaarde vinnen
Vertebraten hebben als extra kenmerken ten opzicht van Amphioxus (zie ook fig.
2-11 met begeleidende tekst):
, a) sterke concentratie van zenuwweefsel aan de kopzijde van het centraal
zenuwstelsel: hersenen (= Encephalon), met hersenzenuwen
b) aanwezigheid van oog, reukorgaan en een aanleg van het
gehoor/evenwichtsorgaan
c) hart met Ventrikel en Atrium in serie
d) een beperkt aantal kieuwbogen, verstevigd door kraakbeenstaafjes; in de
kieuwzakjes bevinden zich plaatvormige uitgroeisels, de (inwendige) kieuwen
e) lever en (meestal) galblaas
f) gepaarde nieren met afvoergangen
g) wervels, bestaande uit been of kraakbeen; deze vormen een kanaal voor het
caudale deel van het zenuwstelsel of ruggemerg (niet bij Agnatha)
h) schedel, been of kraakbeen; deze vormt de omhulling van de hersenen en van
het gehoor- en evenwichtsorgaan
i) twee stel ledematen, met een uit been of kraakbeen bestaand skelet en spieren
(niet bij Agnatha)
3. Amphibia: verbonden aan water, hebben slijmeriige huid
verliest constant vocht, gelei laag om eicelletje, uitwendige
bevruchting, larven vaak in water metamorfose ondergaan
–Anura (staartloze; kikker, pad)
–Urodela (staartbezittende; salamander)
–Gymnophiona (~ Caecilians; wormsalamander)
4. Reptilia: hebben schubben, landdieren, gehoornde huid
water kan
in dier behouden blijven, schaal om eitje dus eerst bevruchten
dus
moet inwendig. (schildpad, hagedis, slang, krokodil)
larven leven in ei, als ei uitkomt lijken op volwassen stadia
–hagedis en slang (Lepidosauria)
–schildpad (Chelonia)
–krokodil
5. Aves: vogels: overeenkomst met krokodillen meer dan met
Zoogdieren, warmbloedig, veren, kalkschaal om eieren
6. Mammalia: zoogdieren, hebben allemaal melkklieren voor
kleine
dieren om snel te groeien. Warmbloedig(endothermie)
Prototheria: Vogelbekdier en mierenegels: ovipaar: eier
leggend(vivipaar: levend barend) (~ Monotremata =
snaveldieren) cloaca(urine en geslachts door zelfde
gang), ovipaar, primitieve melkklieren zonder tepels
Theria: levend barend, placentale dieren, hebben dus
uterus(baarmoeder nodig) gescheiden afvoergangen,
vivipaar, hoger ontwikkelde melkklieren met tepels
Metatheria: buideldieren=Marsupialia, vast
zuigen aan tepel in buidel dan verder groeien
Eutheria: placentadieren
Kenmerken boven die klassen die gemeenschappelijk zijn voor diergroepen:
Tetrapoda: Amphibia, Reptilia, Aves, Mammalia(vierpotigen)
Amniota: Reptilia, Aves, Mammalia (dieren die vlies om embryo heen brengen)
Slaat op binnenste vlies om het embryo; omhult met vocht gevulde ruimte
amnionholte
Buiten het amnion ligt dan nog het chorion en de waterdichte eischaal
(leerachtig bij reptielen, kalkachtig bij vogels en afwezig bij zoogdieren).
Door inwendige bevruchting is voortplanting op het land mogelijk