Inhoudsopgave Samenvatting Toezicht en Rechtshandhaving
HC 1: Inleiding ........................................................................................................................................ 2
Tussen Scylla en Charybdis - Spanningsvelden en taakopvattingen in het licht van schadelijk maar
legaal ondernemingsgedrag (Kasdorp) ................................................................................................ 2
Toezien op publieke belangen Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht (WRR) ..................... 3
Regulation and Failure (Stieglitz) ....................................................................................................... 3
HC 2: Beginselen van goed toezicht ....................................................................................................... 4
Living Apart Together. Over de verhouding tussen toezichthouders en maatschappelijke
stakeholders (Braun)............................................................................................................................ 4
Beginselen van goed markttoezicht (Aelen)........................................................................................ 4
HC 3: Juridische kaders van toezicht waaronder open normen............................................................... 8
Lex certa en financieel bestuursrecht (Bröring en Van Vorselen) ...................................................... 8
Moet de opmars van de bestuurlijke boete worden gestuit? (Mein en Biezeveld) .............................. 9
Kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel .......................................... 9
Forms and Paradoxes of Principles Based Regulation (Black) ......................................................... 10
HC 4: Intern en extern toezicht ............................................................................................................. 11
Proxy-toezicht (De Ridder) ............................................................................................................... 11
HC 5: Psychologie van toezicht en handhaving .................................................................................... 13
Bad apples or corrupting barrels? (Scholten en Ellemers) ................................................................ 13
HC 6: Interactie tussen publiek- en privaatrecht: toezichtprivaatrecht ................................................. 15
Het private in het publiekrecht: over de opmars van het financiële toezichtprivaatrecht en zijn
betekenis voor het verbintenissenrecht (Cherednychenko) ............................................................... 15
HC 7: Toezicht in de praktijk ................................................................................................................ 17
Tussen de regels, Hoofdstuk 8: Responsive regulation in de sociale zekerheid (De Winter) .......... 17
1
,HC 1: Inleiding
Tussen Scylla en Charybdis - Spanningsvelden en taakopvattingen in het licht van schadelijk
maar legaal ondernemingsgedrag (Kasdorp)
Dit artikel is een weerslag van empirisch onderzoek naar hoe Nederlandse toezichthouders reageren op
schadelijk maar legaal ondernemingsgedrag.
Meer in het algemeen gesteld, als toezichthouders in hun taakopvatting niet voldoen aan de
verwachtingen die politici en andere maatschappelijke stakeholders koesteren, zijn die stakeholders
verontwaardigd en hebben toezichthouders het moeilijk. Dit speelt vooral bij ondernemingsgedrag dat
weliswaar legaal is, maar toch veel maatschappelijke schade oplevert. Doordat er weinig empirisch
onderzoek is gedaan, is er geen systematisch inzicht in de afwegingen die in de praktijk van belang
zijn om een geïnformeerde afweging te maken omtrent deze positionering.
Conflicterende taakopvattingen over buitenwettelijk toezicht vinden hun oorsprong in het ‘risico-
reguleringdilemma’: wat te doen als toezien op naleven van de regels niet leidt tot een maatschappelijk
acceptabel resultaat? Volgens Sparrow moeten toezichthouders zich wat meer ontwikkelen tot
‘experts’ (volgens Kasdorp zie je dat idee ook erg terug in het rapport van de WRR), maar deze
opstelling roept niettemin kritiek op, gezien de complicaties die een dergelijke taakopvatting oproept
in termen van rechtszekerheid en legitimiteit. Er zijn vier opstellingen van toezichthouders te
onderscheiden als het gaat om schadelijk maar legaal ondernemersgedrag:
1. De handhaver: alleen wetsovertredingen doen ertoe, legalistisch, juridisch, klassiek.
Spanningsvelden:
a. Het duurt lang voor het gat tussen praktijk en regel gedicht is
b. Ook als een wet er wel is kan de handhaving onzeker en tijdrovend zijn
c. Handhaving leidt tot afschrikking en dat is niet altijd helpend
2. De overheidsvertegenwoordiger: kijkt ook naar de geest van de wet, de bedoeling. Heeft
daarmee ook aandacht voor ‘de mazen van de wet’, en stimuleert de wetgever om deze te
dichten.
a. Spanningsveld is de worsteling met het berekenende gedrag van organisaties, een kat-
en-muisspel
3. De sociale bemiddelaar: richt zich op het mitigeren van risico’s die burgers en andere
maatschappelijke stakeholders lopen in zijn toezicht‐domein. Dit brengt met zich dat ook
nieuwe en daarom nog ongereguleerde maatschappelijke risico’s tot zijn scope kunnen
behoren. > Sparrow: de toezichthouder ontleent zijn bestaansrecht óók aan aandacht hiervoor.
Spanningsvelden, meer beleidsmatig van aard:
a. Het belang van het houden van toezicht t.o.v. die van de organisatie/onderneming.
b. Belang van de maatschappij t.o.v. de organisatie/onderneming
4. Maatschappelijk regisseur: richt zich op het belang van de maatschappij en ook op zaken die
bewust nog niet gereguleerd zijn. Hierbij past een beroep op de ‘intrinsieke’ of ‘normatieve’
motivatie van de onderneming om goed te handelen, ongeacht wat de wet voorschrijft. Dit
autonome risicoperspectief van de toezichthouder kan ook meebrengen dat hij eigen
‘informele’ toezichtnormen creëert. Spanningsveld:
a. Draagvlak (het beleidsmatige spanningsveld wordt wel omarmd, maar accepteert de
maatschappij/de onderneming het ook?)
b. Balans met de kerntaak van handhaving, die moet niet uit het zicht raken
c. Afwegen effectiviteit en legitimiteit op de korte en lange termijn
Een meer beleidsmatige vraag die zich opdringt, is hoe te bepalen welke taakopvatting optimaal is
voor een toezichthouder. Elke taakopvatting brengt spanningsvelden met zich, dus er lijkt op voorhand
geen reden om aan te nemen dat één type taakopvatting inherent beter is dan de alternatieven. Dit
impliceert evenwel niet dat het een arbitraire keuze is. Afhankelijk van de positionering van een
toezichthouder op de schaal van smalle naar brede taakopvattingen dringt het ene spanningsveld zich
wel meer op dan het andere. Het lijkt daarbij aannemelijk dat het mede van de context van een
specifiek toezichtregime afhangt, welke taakopvatting optimaal is. Er is echter weinig onderzoek
waaruit valt af te leiden welke contextafwegingen pleiten voor welke taakopvatting.
2
,Toezien op publieke belangen: Naar een verruimd perspectief op rijkstoezicht (WRR)
De roep om minder én meer toezicht resulteert in een intrigerende
paradox: het streven naar minder toezicht als zich gedurende
enige tijd geen incidenten voordoen in een sector (meer eigen
verantwoordelijkheid, minder bureaucratie, en bezuiniging) en
naar meer toezicht na incidenten (uitgebreider, intensiever en
strenger).
- Meer onderzoek nodig naar wat werkt in het toezicht, wat
is effectief?
De bovenmatige nadruk op ‘lasten’, ‘naleving’, en
‘bestuurscentrische dienstbaarheid’ is even begrijpelijk als
problematisch. De wrr bepleit daarom een verruimd perspectief
op toezicht dat de maatschappelijke functie ervan centraal stelt.
Deze ruimere, bredere benadering doet volgens de raad meer
recht aan de maatschappelijke complexiteit en dynamiek waarin
het rijkstoezicht zijn functie moet vervullen en kan daardoor
bijdragen aan het verhogen van zijn maatschappelijke waarde.
Om dit te kunnen bewerkstelligen moet voldaan zijn aan: toezicht moet een onpartijdige houding
aannemen, toezicht moet onafhankelijk worden gepositioneerd toezicht moet zich publiek
verantwoorden. Maar: WRR: ‘onafhankelijkheid is geen rustig bezit’.
Regulation and Failure (Stieglitz)
Een economische crisis laat zien dat de overheid soms in moet grijpen bij belangrijke instituties, zoals
banken. Maar nog belangrijker is dat voorkomen. Alle markten hebben inherent bepaalde marktfalen,
en als dat al voorkomen wordt, levert het niet altijd de maatschappelijk verwachte/gewilde resultaten
op. Daarom is regulering nodig die rekening houdt met 1) informatie asymmetrie, 2) morele gevaren
en 3) het feit dat alle mensen fouten maken.
Adam Smith en de onzichtbare hand: er wordt vaak gedacht dat er een onzichtbare hand is die zorgt
dat de markt werkt. Het punt is dat die onzichtbaar is omdat ‘ie niet bestaat, zegt Stieglitz. De meest
voorkomende vorm van marktfalen is die van externe effecten. Verder speelt dat het belang van een
bestuurder en RVC niet hetzelfde is: de bestuurder heeft belang bij korte termijn successen en
bonussen en is daarmee minder gericht op de duurzame groei van de organisatie. Daarom is goede
governance nodig. Ook transparantie is vaak niet in het organisatiebelang dus vereist regulering.
Economische modellen gaan vaak uit van het rationeel handelende individu - vanuit de gedachte dat je
zo alleen kunt voorspellen. Maar dit blijkt eigenlijk helemaal niet te kloppen: er zijn een hele boel
irrationaliteiten. Dit is vooral een belangrijk gegeven bij risicobeheersing.
Er is ook falen als het gaat om goede regulering. De overheid ging er te veel vanuit dat markten van
zichzelf ‘werken’. Hoe goede regulering er dan weer uit ziet is een tweede. Volgens Stieglitz gaat het
om een omvattend systeem van checks en balances. Er moeten ook meer mensen bij wetgeving
betrokken zijn vanuit organisaties die te maken krijgen met marktfalen en niet alleen de grote
bedrijven zelf. Dit leidt namelijk tot het risico van capture.
Naast het verzekeren van een gezond financieel systeem, kunnen ook andere doelen (sociale/
economische) tot regulering nopen. Sommige organisaties zijn bijvoorbeeld te groot (geen
concurrentie) en/maar nemen ook excessieve risico’s omdat ze weten dat de belastingbetaler hen toch
wel redt als het mis zou gaan.
Rekening houden met capture bij het ontwikkelen van regelgeving, niet te veel invloed van de grote
bedrijven. Te weinig social return als je het vergelijkt met de private return.
3
, De overheid heeft vaak een minder sterke positie dan dat wat gereguleerd moet worden. Reguleren is
als het ware gemakkelijker (minder geld voor) > maar er moet ook nog soort van ruimte zijn, omdat
banken anders in schaduwsituaties kunnen gaan zitten (het verschil tussen degene die een medicijn
ontwikkelt (de markt) en degene die het medicijn test (de overheid)).
HC 2: Beginselen van goed toezicht
Living Apart Together. Over de verhouding tussen toezichthouders en maatschappelijke
stakeholders (Braun)
In dit essay bespreekt Braun twee kwesties die relevant zijn voor de evenwichtskunst om de juiste
afstand tot de sector te bewaren. Ten eerste is dit de te weinig doordachte causaliteit die ten grondslag
ligt aan de mogelijke invloed van de sector op toezichthouders.
‘De causale relatie die verondersteld wordt in het vraagstuk van regulatory capture is de
volgende: strategisch gedrag van de sector(partijen) leidt tot strategische besluitvorming van de
toezichthouder om in het eigen organisatiebelang te handelen in plaats van in het algemeen publieke
belang. Immers, als de toezichthouder stevig maatschappelijk is ingebed, dan wint hij aan gezag en
autoriteit ten opzichte van het ministerie. Dit draagt bij aan zowel een onafhankelijke relatie ten
opzichte van het departement als verruiming van budget en bevoegdheden. Organisatiefalen in de
sector wordt dan vaak gezien als toezichtsfalen, waardoor de toezichthouder dit langer dan wenselijk
stilhoudt, volgens Wijnbergen. Dit veronderstelt dat de toezichthouder in kwestie willens en wetens
alleen het sector‐ belang dient omdat dit in het belang van de toezichthouder zelf is.’
Maar dit gaat van twee assumpties uit die vaak niet bewezen worden:
- Het publiek belang wordt losgelaten; vaak blijft impliciet wat dit publieke belang dan is.
- Invloed sector op toezichthouder die in het belang van de eigen organisatie gaat handelen: wat
er vaak wel gebeurt is dat de sector de toezichthouder (subtiel) beïnvloedt, maar het is minder
ook zo dat er dan ook strategische beslissingen door de toezichthouder worden genomen.
Maar ook als de beïnvloeding subtieler is, denk aan framing, beleidsparadigma’s e.d. is
moeilijk te zeggen dat het verband causaal is.
‘Invloed van de sector is een fenomeen dat zich laat kenmerken door een glijdende schaal in plaats
van een dichotomie, wat het des te lastiger maakt voor de toe‐ zichthouder de juiste balans te vinden
tussen afstand tot en nabijheid van de sector. De onafhankelijkheid van de toezichthouder vraagt om
gepaste afstand, de inhoudelijke keuzes die gemaakt moeten worden vragen om nabijheid van de
sector.’
En ten tweede de obstakels om ngo’s te betrekken bij het toezicht als gevolg van hun beperkte
mobilisatiecapaciteit.
‘De toezichttrends laten zien dat de wens toeneemt om ngo’s en individuele burgers te betrekken bij
het toezichtproces. De gedachte om burgers en ngo’s bij het toezichtproces te betrekken komt voort uit
zowel de gedachte van democratische legitimiteit en responsiviteit als vanuit het idee van
verantwoordingsmechanismen. Daarnaast geldt voor ngo’s dat ze de toezichthouder bij het huidige
risico‐ toezicht kunnen aanvullen en als hulpmiddel bij de monitoring en opsporing van twijfelachtige
praktijken kunnen dienen.’
Dit leidt tot twee spanningsvelden:
- Welke NGO’s te betrekken: ze mobiliseren zichzelf niet altijd even goed, maar het is ook niet
per se te rechtvaardigen om alleen die NGO’s te betrekken die behulpzaam zijn.
- Er kan ook een afbreukrisico zijn omdat NGO’s afhankelijk zijn van leden en helpen bij
toezicht niet altijd goed past.
Beginselen van goed markttoezicht (Aelen)
Het onafhankelijkheidsbeginsel stelt eisen aan de institutionele onafhankelijkheid van de
toezichthouder en aan de operationele onafhankelijkheid van de toezichthouder.
- Institutionele onafhankelijkheid: fysieke afstand tussen de toezichthouder en de stakeholders
(minister, politiek, sector). Op die manier wordt belangenverstrengeling tussen publieke en
niet-publieke belangen tegengegaan. > de toezichthouder is onpartijdig, zo niet, risico op
capture
4