Verbintenissenrecht
Week 1 Algemeen en totstandkoming
Verbintenissen:
- = Iemand moet een prestatie leveren aan een ander
- 2 partijen: crediteur en debiteur > de crediteur heeft aanspraak en de debiteur een
verplichting jegens de ander
Ontstaan verbintenis:
- Wat is de grondslag van een verbintenis?
- Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit (art. 6:1 BW) of
een verbintenis ontstaat als die past in het stelsel van de wet en aansluit bij de wel in de wet
geregelde gevallen (Quint/Te Poel-arrest)
- maar zijn er ook gronden voor verbintenissen die niet uit de wet voort vloeien?
o voor rechtszekerheid zou de enige grondslag de wet moeten zijn
o maar moeten we met een korreltje zou nemen
Arrest Quint/Te Poel 1959: ook buiten de wet kan een bron van verbintenis worden gevonden
- Quint moet volgens overeenkomst met Hubert de Poel geleenstraat 19 afbreken en
twee winkelhuizen bouwen
- Hubert moet aanneemsom voldoen
- Quint bouwt, Hubert is blut en betaald niet
- maar panden staan op het terrein van Heinrich de Poel
- Heinrich is door natrekking eigenaar
- moet Heinrict Quint betalen? > geen overeenkomst, onrechtmatige daad, etc.
- Hof: geen grondslag in de wet voor nakoming: “dat artikel 11 van de Wet, houdende
Algemene Bepalingen der Wetgeving van het Koningrijk, den rechter voorschrijft Volgens de
Wet recht te spreken en het den rechter mitsdien niet vrijstaat civielrechtelijke
verbintenissen te creëren, welke niet door de Wet gegeven en geregeld zijn”
- Quint ging in hoger beroep
- cassatiemiddel (=klacht tegen het arrest van het Hof): onrechtvaardigde verrijking
o “omdat aan verscheidene voorschriften van het Burgerlijk Wetboek (…) het
algemene beginsel ten grondslag ligt, dat degene, die zonder wettigen grond ten
koste van het vermogen van een ander is verrijkt, jegens dien ander is verbonden tot
betaling van een vergoeding gelijk aan de waarde, waarmede het vermogen van
den verrijkte ten koste van dat van dien ander zonder wettigen grond is
vermeerderd”.
o “welke verbintenis ook buiten de gevallen, waarin de wet een nadere uitwerking
van voormeld beginsel heeft gegeven, (…) van kracht (…) is en – mede blijkens de
rechtsgeschiedenis – begrepen moet worden geacht onder de in (…) het Burgerlijk
Wetboek genoemde verbintenissen, welke uit kracht der wet geboren worden”
- Hof: Overwegende dat het middel in de eerste plaats stelt, dat het Burgerlijk Wetboek den
regel inhoudt, dat op een ieder die zonder wettigen grond ten koste van het vermogen van
een ander is verrijkt, een verbintenis rust om dien ander schadeloos te stellen tot het
bedrag waarmede hij is verrijkt; dat een rechtsregel van dezen inhoud niet in het Wetboek
is opgenomen […] (inmiddels art. 6:162 BW); dat uit [de door eiseres genoemde artikelen]
niet volgt, dat het genoemde gezichtspunt naar het oordeel van den wetgever onder alle
, omstandigheden beslissend moet zijn en het achterwege laten van een algemenen regel […]
op het tegendeel wijst;
- HR: dat zich inderdaad het geval laat denken, dat een onder het vroegere recht algemeen
aanvaarde rechtsregel, weke door het Wetboek nòch uitdrukkelijk aanvaard, nòch
uitdrukkelijk verworpen is, na de invoering van het Wetboek blijft voortleven, en deze regel
alsdan krachtens de traditie als geldend recht moet worden aanvaard; dat zodanig geval
zich echter te dezen niet voordoet;
- dat … het Hof door, na te hebben bevonden dat het door Quint gepretendeerde
vorderingsrecht niet in een bepaald wetsartikel steun vindt, daaraan de gevolgtrekking te
verbinden, dat aan Quint geen vorderingsrecht toekomt, een te enge uitlegging heeft
gegeven aan de woorden “uit de wet”; dat uit deze woorden immers geenszins volgt, dat
elke verbintenis rechtstreeks op enig wetsartikel moet steunen, doch daaruit slechts mag
worden afgeleid, dat in gevallen die niet bepaaldelijk door de wet zijn geregeld, de
oplossing moet worden aanvaard, die in het stelsel van de wet past en aansluit bij de wèl in
de wet geregelde gevallen’.
- Quint krijgt geen gelijk
Precontractuele fase:
- de onderhandelingsfase
- Men geeft gevoelige informatie aan een partij zonder zekerheid op een echt contract.
- twee typen precontractuele problemen:
o onderhandelingen afgebroken; overeenkomst niet ontstaan (Plas/Valburg;
CBB/JPO; KLM/CCC)
o overeenkomst wel ontstaan (Baris/Riezenkamp;
Dexia) HR Baris/Riezenkamp 1957
- Het is in de onderhandelingsfase niet goed gegaan
- rechtsverhouding?
o HR zei dat er sprake is bijzondere rechtsverhouding
o beheerst door goede trouw (=redelijkheid & billijkheid (r&b))
o gerechtvaardigde belangen wederpartij
o je moet in de onderhandelingsfase tot op zekere hoogte rekening houden met
de belangen van de ander
o in context van dwaling
▪ dwalende zelf heeft een onderzoeksplicht
▪ maar men mag in de regel afgaan op juistheid mededeling van
de wederpartij
HR Plas/Valburg 1982
• verdichtende relatie
• arrest onderscheid 3 stadia:
1) vrijheid
2) afbreken mag nog, maar niet zonder kostenvergoeding
3) afbreken in strijd met r&b, bij vertrouwen dat iig enigerlei is er óók plaats
voor vergoeding van de gederfde winst
• HR: kosten moesten worden vergoed, maar gederfde winst niet
, HR CBB/JPO 2005
- uitwerking Plas/Valburg-arrest
- neemt men alleen aan in bijzondere gevallen
- ieder in principe vrij om af te breken tenzij onaanvaardbaar in verband met:
o totstandkomingsvertrouwen
o of verdere omstandigheden
- strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf
HR KLM/CCC 2013
- aanbestedingsrecht voor overheid
- gelijkheid en transparantie
- ook in particuliere sector?
- kwestie van contractsvrijheid
- verder: mogelijk kwestie van onaanvaardbaarheid
Rechtshandeling:
- definitie (art. 3:33 BW)
o wil
o rechtsgevolg
o openbaring door verklaring
- geen beroep op ontbreken van wil bij gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW)
- werking zodra ontvangen (art. 3:37 lid 3 BW) en bij elektronisch
contracteren toegankelijkheid (art. 6:227c lid 3 BW)
- soorten rechtshandelingen:
o meerzijdige (bv. obligatoire overeenkomst, schenkingsovereenkomst)
o eenzijdige
▪ gericht (bv. opzegging, ingebrekestelling)
▪ niet gericht (bv.
testament) grondbeginselen van het
contractenrecht:
- contractsvrijheid
o uitz. inhoud i.s.m. goede zeden/openbare orde (art. 3:40 BW)
- vormvrijheid (consensualisme) (art. 3:37 lid 1 BW)
o uitz. vormvoorschriften (art. 3:39 BW)
o als schriftelijkheidvereiste voor overeenkomst dan ook elektrisch als art. 2:227a BW
o als ondertekeningsvereiste overeenkomst dan ook elektrisch als eIDASVO+3:15a
o als akte vereist dan ook elektrisch als eIDASVO+3:15a
- verbindende kracht (pacta sunt servanda)
- uitz. R&B art. 6:2 en 6:248 BW