Samenvatting BCW (boek: functionele histologie)
Inhoudsopgave
Hoorcollege stof
Stellingen 1
Celorganellen en andere termen 2
Epitheel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel
3
Histologie vs cytologie
9
Cervixcytologie
10
Bloedvaten 13
Bloedgroepen
14
Bloedstolling
16
Lymfoïde organen 17
Urinediagnostiek 19
Werkcolleges en praktijken
Kleuringen 22
Werkcollege onderwerpen
25
Histotechniek basis theorie
27
,Stellingen
- Het basaalmembraan bestaat voornamelijk uit eiwitten. De zijkant is
lateraal, de bovenkant is apicaal, de onderkant is basaal. In de meeste
cellen liggen de kernen bij de basale kant.
- Nexus verbindingen tussen epitheelcellen zijn voor communicatie
- Het maag-darmkanaal is bekleed met eenlagig cilindrisch epitheel.
- Een muceuze kliercel produceert slijm
- Een lymfeklier is een voorbeeld van een lymfoïde orgaan. Een endocriene
klier is een klier die producten afgeeft aan het bloed (meestal hormonen:
schildklier, eilandjes van langelans etc.)
- Collagene vezels zorgen voor grote trekkrachten
- Gag`s zijn voor het grootste gedeelte een suiker (2x glyco)
- Losmazig bindweefsel is cel rijk
- Bruine vetcellen bevatten meerdere vacuolen, witte vetcellen niet. Witte
vetcellen zijn voor opslag, bruine vetcellen zijn voor de
warmteontwikkeling (zit stofwisseling in)
- Kraakbeen bevat geen bloedvaten
- Intercalerende schijven zijn cel verbindingen in hartspierweefsel
- Osteoblasten produceren osteoid. Osteo = bot. Osteoid is botmatrix
zonder kalk.
- Hypertrofie is het groter worden van de cellen.
- Een axon is een lange uitloper, dendriet is een korte uitloper.
- Er zijn meer gliacellen dan neuronen.
- Vasa vasorum zijn bloedvaten van de bloedvaten
1
,Celorganellen en andere termen
Kern: bevat erfelijke materiaal (DNA), dubbele membraan, nucleaire lamina
(kernmembraan), poriën
Glad ER: metabolische processen (stofwisselingsprocessen) als: synthese van
lipiden, stofwisseling van koolhydraten, detoxificatie van medicijnen en giffen
Ruw ER: bevat ribosomen, productie membranen en eiwitten, levert
transportblaasjes (om eiwitten naar golgi apparaat te transporteren)
Ribosoom: translatie van mRNA naar eiwit (eiwitsynthese)
Golgi apparaat: modificatie van eiwitten, erg dynamisch, bevat een cis
(ontvangen) en een trans (doorgeven) kant, transport naar membraan of andere
organellen
Lysosoom: blaasjes die hydrolytische (verterende) enzymen bevatten, afkomstig
van het golgi
apparaat, zorgt voor afbraak “oude” organellen en voedseldeeltjes
- Het ontbreken of niet volledig functioneren van een van de enzymen in het
lysosoom zorgt ervoor dat (afval)stoffen zich hierin gaan opstapelen.
Lysosomale stapelingsziekten zijn erfelijk
Peroxisoom: afbraak vetzuren, alcohol detoxificatie
Mitochondrium: productie van ATP m.b.v. O2, bevat eigen DNA, dubbele
membraan
- Productie van energie:
Glycolyse in cytosol. Glucose Pyruvaat opgenomen in mitochondrium
citroenzuur cyclus oxidatieve fosforilering ATP komt vrij
Plasmamembraan (celmembraan): Dubbele laag fosfolipiden met
eiwitmoleculen. Selectieve barrière o.a. voor: O 2 , voedingsstoffen
Plasmodesmata: Kanaaltjes tussen celwanden verbinden cytoplasma met
aangrenzende cellen. Hierdoor worden water, voedsel en chemische
boodschappen doorgegeven.
Cytoskelet: voor cel vormbehoud en cel beweging, bestaat uit microfilamenten
en intermediaire filamenten en microtubili, is opgebouwd uit eiwit
Endomembraan systeem: Systeem van kernenvelop, endoplasmatisch
reticulum, golgi apparaat en lysosomen of vacuoles, die contact hebben.
Cytosol: vloeistof waarin alle celorganellen drijven, hier vinden de meeste
metabole processen plaats, bestaat vooral uit eiwitten koolhydraten vetten en
nucleïnezuren, cytoskelet is onderdeel hiervan
Cytoplasma: Cytosol inclusief celorganellen (dus alles wat zich in de cel
bevindt, behalve kern en plasmamembraan)
De organellen liggen in/zijn compartimenten (gesloten ruimtes), zodat je in
verschillende delen aparte functies tegelijk kunt uitvoeren (specialisatie).
2
, Epitheel, bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel
Weefsel: een groep cellen die (min of meer) dezelfde vorm en functie hebben.
Meercellige organismen zijn opgebouwd uit 4 verschillende weefsels:
- Epitheel (dekweefsel): dekt alles af. Alles waar je bij kunt: binnenkant
van de darm, longen, huid.
- Bindweefsel: hebben veel ECM
- Spierweefsel
- Zenuwweefsel
In bijna ieder orgaan komt elk soort weefsel voor.
Epitheel
Epitheel bevat geen bloedvaten. Voedingsstoffen moeten via het
basaalmembraan binnenkomen. Epitheel kan relatief snel delen (handig voor
herstel). Soms bevat epitheel papillen. Deze dienen als steun voor het
basaalmembraan.
De functie van epitheel is bedekken/bekleden, adsorptie (opname) en secretie
(uitscheiding). Epitheel kan eenlagig of meerlagig zijn:
- Eenlagig
o Plaveisel (plat)
o Kubisch (vierkant): aan de binnenkant van afvoerbuizen
o Cilindrisch (rond) (Epitheel is cilindrisch als het 2x zo hoog als
breed is): in de darmen. Deze produceren hier microvilli, die
zorgen voor een oppervlakte vergroting en dus voor een betere
opname
o Pseudomeerlagig of meerrijig
- Meerlagig
o Plaveiselepitheel verhoornd: huid. De hoornlaag beschermt tegen
uitdroging
o Plaveiselepitheel niet verhoornd: slokdarm, mondholte
o Meerlagig kubisch: aan de binnenkant van afvoerbuizen
o Overgangsepitheel: blaas, urinewegen. Bevatten paraplucellen en
hebben een duidelijke celkern
Epitheel bevindt zich aan de buitenkant, mesotheel bevindt zich aan de
binnenkant (buikholte, borstholte). Endotheel is de binnen bekleding van
bloedvaten en lymfevaten.
Epitheelcellen staan in verbinding met het onderliggende bindweefsel via een
basaalmembraan. De cellen zijn via hemi-desmosomen verbonden aan het
basaalmembraan.
3