Paragraaf 1: Casus: revoluties
Vanaf de 18e eeuw werden naties steeds belangrijker in de westerse wereld. Mensen
voelden zich meer met elkaar verbonden in de natiestaat (cohesie) omdat ze
dezelfde cultuur deelden. Uiteindelijk mondde dit echter uit in conflicten tussen
naties, en tegelijkertijd een intern conflict in de landen omdat de mensen vonden dat
de staat te machtig was geworden en daarmee de vrijheid van burgers inperkte.
Mensen kwamen in verzet: revolutie! Een belangrijke drijfveer achter die revoluties
was de drang van mensen naar vrijheid.
Door de Amerikaanse Revolutie en de Franse Revolutie werd de macht van de
koning, adel en kerk verbroken en kregen de burgers meer zeggenschap.
Koning Willem-Alexander heeft niet zo veel macht meer als zijn voorvader koning
Willem II. De verschillen in mach zijn veranderd en mensen hebben meer invloed
gekregen in de afgelopen eeuwen.
Paragraaf 2: Analyse: gezag, representatie en representativiteit
Gezag
Koningen konden vroeger bijzonder veel macht hebben. Ze werden soms als
plaatsvervanger van God gezien. Maar tijdens de revoluties bleek dat de bevolking
daar anders over dacht. De adel en de vorst hadden hun gezag verloren.
Gezag ligt dus in het verlengde van macht: bij gezag wordt de macht van een actor
als legitiem beschouwd. Als een actor gezag heeft, accepteren anderen vrijwillig de
beslissingen die hij neemt en aanvaarden ze dat hun vrijheid wordt ingeperkt. Een
staat met interne soevereiniteit heeft dus gezag bij de bevolking.
Op micro- en op macroniveau kunnen we het kernconcept gezag gebruiken. Op
microniveau krijgen mensen gezag op basis van:
– Persoonlijke kwaliteiten, overwicht of charisma
– Geleverde prestaties, gewonnen oorlogen
– Positie of functie, directeur of paus
De een kan meer gezag hebben dan de ander. Van de een neem je wel iets aan en
van de ander niet.
In een land heeft de overheid de macht om de vrijheid van mensen in te perken,
dankzij het gewelds- en belastingmonopolie. Zo lang mensen dat erkennen heeft de
overheid gezag (interne soevereiniteit). Hoe meer mensen in de samenleving het
gezag van de overheid en politiek erkennen, hoe stabieler de politieke positie van
het land is. Maar als die erkenning afwezig is, kan dat leiden tot een burgeroorlog.
Representatie houdt in dat mensen een bepaalde groep vertegenwoordigen. Op
verschillende niveaus en in verschillende situaties kunnen we dus representatie
herkennen.
, Opstandelingen wilden ook representatie, ze wilden mensen kiezen die oog hadden
voor hun belangen. Daarom moest er een nieuwe organisatie worden bedacht, zo
ontstonden nieuwe politieke instituties als een kiesstelsel en politieke partijen.
In een representatieve democratie kunnen burgers zich herkennen in de besluiten
die genomen worden. Daarvoor gebruiken we representativiteit. Dit heeft te maken
met in hoeverre de vertegenwoordigers lijken op de groep die zij vertegenwoordigen.
Bij representatie gaat het dus om het feit dat een groep vertegenwoordigd wordt en
bij representativiteit hoe dat gebeurt.
Bij representativiteit wordt gekeken naar overeenkomsten op de volgende punten:
Achtergrondkenmerken
Lijkt de politiek qua leeftijd en geslacht op de bevolking die zij
vertegenwoordigt? Er wordt vaak gekeken hoeveel vrouwen er in het
parlement zitten. Ook kenmerken als woonplaats en opleidingsniveau.
Standpunten
Vinden mensen standpunten zoals milieu, economie en immigratie terug in de
politieke partijen?
Besluiten
Komen de besluiten overeen met de standpunten van de partijen?
Er zijn verschillende visies op (politieke) representatie ontstaan. We onderscheiden
drie modellen, het afspiegelingsmodel, het rolmodel en het partijenmodel.
Volgens het afspiegelingsmodel moet de volksvertegenwoordiging zoveel mogelijk
lijken op de samenstelling van het volk zelf. Maar dit model is vaak niet haalbaar. Het
is niet te vermijden dat sommige groepen oververtegenwoordigd (academici) zijn en
andere groepen ondervertegenwoordigd (laagopgeleiden).
Bij het rolmodel wordt vooral ingezoomd op zijn functie van de
volksvertegenwoordiger om het volk te vertegenwoordiger. Achtergrondkenmerken
maken dan niet zoveel uit, het gaat om standpunten. Er zijn twee opvattingen over
die standpunten:
Het delegate-model vindt dat een volksvertegenwoordiger zich bij zijn
standpunten moet laten leiden door het standpunt van de kiezers.
Het trusteeship-model vindt dat een volksvertegenwoordiger zijn eigen
afweging moet maken.
Bij het partijenmodel ligt de focus op de politieke partijen. De parlementsleden van
de partij moeten zich houden aan de partijstandpunten. Mensen mogen verwachten
dat ze het partijprogramma uitvoeren.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper mathildevanpoppel. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.