Maatschappijwetenschappen samenvatting B-tentamen:
Hoofdstuk 12 Politiek
12.1 Context: Prinsjesdag
Met Prinsjesdag wordt het nieuwe politieke jaar geopend. Dit is een politieke institutie
in Nederland. Een langdurige proces van staatsvorming heeft er voor gezorgd dat
onze koning de Troonrede voorleest waarna politici erop reageren. De politieke
partijen worden betrokken bij de plannen van de regering, wat past bij het
poldermodel. Ook dat is een politieke institutie.
De Algemene Beschouwingen, na Prinsjesdag, zijn ook een politieke institutie. In de
Tweede Kamer debatteren politici over de plannen. Niemand heeft de absolute
macht. De partijen hebben niet evenveel macht, want dat is afhankelijk van het
aantal zetels. Met meer zetels heeft een partij een machtsbron om in te zetten en
daarmee kan een grote partij makkelijker haar doelen bereiken dan een kleinere. De
meerderheid nodig hebben om je plannen te bereiken is ook een politieke institutie.
Als politieke partijen debatteren doen ze dat van hun overtuiging, dus vanuit hun
ideologie. Elke politieke partij heeft andere ideeën over de meest wenselijke
maatschappelijke en politieke verhoudingen.
Cultuur
Het verschil met en politieke socialisatie is dat het bij politieke socialisatie gaat over
de politieke cultuur. Dat is het geheel van politieke relevante tradities, kennis,
opvattingen en oordelen die kenmerkend zijn voor een land, maar ook voor groepen
daarbinnen en voor organisaties die landsgrenzen doorkruisen.
De dominante cultuur is de overheersende cultuur van een samenleving. De
cultuurdimensies van Hofstede helpen om de verschillen tussen culturen duidelijk te
maken.
Machtsafstand. De mate waarin de minder machtige mensen verwachten en
accepteren dat de macht ongelijk verdeeld is.
Individualistisch versus collectivistisch. In een collectivistische
samenleving wordt het groepsbelang voor het individuele belang gesteld en
mensen worden vanaf hun geboorte opgenomen in grote groepen.
Masculien versus feminien. Een samenleving is masculien als sekserollen
tussen mannen en vrouwen duidelijk gescheiden zijn en feminien als
sekserollen overlappen.
Onzekerheidsvermijding. De mate waarin een cultuur zich bedreigd voelt
door onzekere of onbekende situaties. Dit wordt onder andere uitgedrukt in de
behoefte aan voorspelbaarheid, formele en informele regels.
Langetermijngerichtheid versus kortetermijngerichtheid.
Langetermijngerichtheid staat voor het streven naar beloning in de toekomst,
door bijvoorbeeld sparen. Kortetermijngerichtheid verwijst naar traditie, en het
voldoen aan sociale verplichtingen.
,Elk model is een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Daarom is de kritiek op de
theorie van Hofstede dat het statisch en stigmatiserend zou zijn. Culturen zijn altijd
tijd- en plaatsgebonden. Mensen kunnen de cultuur ook veranderen. Toch kun je
culturen makkelijk herkennen aan de taal, waarden en normen.
In een samenleving zijn er vaak ook subculturen. Deze wijken af van de dominante
cultuur. Bijvoorbeeld mensen met specifieke interesses. Insluitings- en
uitsluitingsaspecten spelen een belangrijke rol bij het bepalen wie er wel en niet bij
een cultuur horen.
Socialisatie
Door socialisatie maakt iemand zich de cultuur van de samenleving eigen. Door
omgang met groepen, vindt er een voortdurende beïnvloeding en cultuuroverdracht
plaats. In verschillende levensfasen verwerven mensen kennis, vaardigheden,
waarden, normen, opvattingen en gedragspatronen in de groepen waartoe men
behoort. Zo vindt cultuuroverdracht plaats, soms bedoeld (op school) en ook
onbewust en onbedoeld. Op den duur internaliseren mensen de waarden en
normen. We noemen het aanleren en verwerven van de cultuur waarin men geboren
wordt enculturatie. Daarnaast is er ook acculturatie mogelijk, het aanleren van een
andere cultuur.
Socialisatie is niet alleen een proces van aanpassing van het individu aan de cultuur
van de samenleving maar ook een proces van cultuurverwerving waarbij iemand zijn
eigen persoonlijkheid ontwikkelt. Als een individu sommige cultuurelementen niet
overneemt, draagt socialisatie zelfs bij tot cultuurverandering.
Socialisatieprocessen verschillen per sociaal milieu waarin iemand opgroeit. Het
verschil in opleiding wordt deels sociaal overgeërfd. Armoede of rijkdom kan dan
erfelijk worden genoemd. Dat komt omdat de ene sociale klasse meer economisch,
sociaal en cultureel kapitaal heeft dan de andere klasse. Economisch kapitaal is
financieel bezit of een hoog inkomen, sociaal kapitaal zijn de connecties en de graad
van eer en respect die een groep heeft en cultureel kapitaal zijn de culturele
competenties, waaronder kennis, opvattingen en smaak die kenmerkend zijn voor
hoge sociale posities.
De maatschappelijke positie van mensen wordt ook bepaald van kenmerken, zoals
land, taalgroep, generatie, opleiding, sekse.
Politieke socialisatie
De sociale omgeving waarin iemand opgroeit, heeft ook invloed op de opvattingen
die iemand door politieke socialisatie ontwikkelt over de maatschappij en politiek.
Op den duur internaliseren zij het politieke gedrag en de opvattingen en worden deze
vanzelfsprekend.
Een van de factoren die bijdraagt aan politieke socialisatie van burgers, is het
politieke systeem: parlementaire democratie in Nederland en andere systemen in
andere landen. In het politieke systeem worden waarden en normen overgedragen
, zoals compromissen sluiten en samenwerking. Politieke socialisatie draagt bij aan
het voortbestaan van het politieke systeem.
Paradigma’s over (politieke) socialisatie
functionalisme-paradigma: vanuit dit
paradigma wordt vooral het voortbestaan van
de (politieke) cultuur bestudeerd. Men is
geïnteresseerd in hoe waarden en normen
worden verworven. Identiteit is volgens
functionalisten een product van de
samenleving. Voor de samenleving als
geheel en voor het politieke systeem is
(politieke) socialisatie het middel om de
(politieke) cultuur over te dragen en te laten
voortbestaan.
Conflict-paradigma: dit paradigma legt de
nadruk op hoe (politieke) socialisatie
betekenis geeft aan de sociale ongelijkheid in
de samenleving. Zo kan de ongelijke
machtsverdeling in een samenleving beter in stand worden gehouden als alle leden
van de samenleving dit ook legitiem vinden. Er wordt gekeken naar de effecten van
opvoeding en opleiding op de ongelijke verdeling van maatschappelijke posities in de
samenleving naar sociale klasse, gender, religie, etniciteit of leeftijd. In de politiek
gaat het bijvoorbeeld over de invloed van de socialisatie op de politieke voorkeuren,
maar ook over de ongelijke deelname aan stemmingen.
Sociaalconstructivisme-paradigma: in dit paradigma wordt vooral naar het individu
gekeken. Een individu construeert een beeld van de werkelijkheid. Het persoonlijke
ontwikkelingsproces wordt beïnvloed door sociale, politieke, economische en
culturele omgeving. In dit proces bouwen mensen een identiteit op die aan de
mensen een beeld geeft wie zij zijn. Zo kan iemand worden beïnvloed door
modeverschijnselen en hypes maar kiest zelf of dit een onderdeel wordt van de eigen
identiteit.
Rationele-actor-paradigma: er wordt niet veel onderzoek gedaan naar (politieke)
socialisatie vanuit dit paradigma.
Stabiliteit politieke systemen
Mensen worden geboren in een staat, groeien op in een politiek systeem en wennen
eraan. Maar die vanzelfsprekendheid geldt niet voor overal en iedereen. Als een
politiek regime geaccepteerd wordt door de bevolking, noemen we dat een legitiem
politiek systeem. Dat is meestal een democratie. Maar ook een dictatuur kan stabiel
blijven. Het politieke regime heeft het geweldsmonopolie. Politieke bindingen