Hoofdstuk 1
BRIC-landen: de landen Brazilië, Rusland, India en China die in de afgelopen decennia een hogere
economische groei dan gemiddeld doormaakten
Traditionele industrielanden/hoge inkomenslanden: West-Europa, VS, Canada en Japan. De
oorspronkelijke leden van de OESO (Organisatie Economische Samenwerking en Ontwikkeling), dit werd
opgericht na de tweede wereldoorlog om het Marshallplan in goede banen te leiden
BBP per hoofd van de bevolking: veel gebruikte welvaartsindicator, ook wel het primaire inkomen
- Is altijd een gemiddelde en zegt dus niets over de verdeling
Armoedegrens: minimale bedrag dat nodig is om menswaardig te kunnen leven
Door de Wereldbank op $1,90 gelegd
Gini-coëfficiënt: A/(A+B) X 100 (zie figuur 1,1), hoe kleiner de Gini, hoe kleiner het welvaartsverschil is
Koopkrachtpariteit: een bedrag wat weergeeft hoeveel je in een land nodig hebt voor een standaardpakket
aan goederen en diensten is een theoretische wisselkoers, want hij wordt niet toegepast
UNDP (United Nations Development Programme): heeft een welvaartsmaatstaf ontwikkelt waarbij ook
gezondheidszorg en onderwijs zijn betrokken, deze maatstaf heet de HDI (Human Development Index)
IMF (Internationaal Monetaire Fonds): laat het internationale betalingsverkeer soepel verlopen en helpt
landen met een tekort aan buitenlandse valuta (devies) doormiddel van leningen
Wereldbank: richt zich in het speciaal op ontwikkelingslanden en verstrekken leningen voor lange
looptijden met weinig rente
UNCTAD (United Nations Conference on Trade and Development): stimuleert internationale handel door
ontwikkelingslanden
UNPD doet onderzoek en organiseert projecten gericht op armoedebestrijding
Hoofdstuk 2
Arbeidsverdeling/arbeidsdeling: productieprocessen opdelen in deeltaken of deelbewerkingen
Internationale/buitenlandse handel: ruiltransacties (invoer, uitvoer en import, export) waarbij nationale
grenzen worden overschreden
Globalisering: internationale vervlechting van economisch verkeer
Saldo op de handelsbalans = uitvoerontvangsten – invoerbetalingen
- Meer ontvangsten dan betalingen = handelsoverschot
- Meer betalingen dan ontvangsten = handelstekort
Import en export zijn begrippen die bedragen aanduiden, invoer en uitvoer zijn waardegrootheden, ze
hebben twee componenten, prijs of volume. Bij een uit- of invoervolume gaat het dus om hoeveelheden.
Bij een uit- of invoerwaarde gaat het om geld.
- Waarde = volume X prijs
Dienstverkeer: wordt ook wel de onzichtbare handel genoemd, omdat je de producten niet kan zien
, Invoer- of importquote: de waarde van de ingevoerde goederen en diensten in procenten van het bbp
- Invoer of import / bbp X 100%
Uitvoer- of exportquote: de waarde van de uitgevoerde goederen en diensten in % van het bbp
- Uitvoer of export / bbp X 100%
Deze quotes laten de openheid van een economie zien, hoe hoger de quotes, hoe meer transacties met het
buitenland en hoe opener de economie dus. In het theoretische geval dat de quotes 0 zijn is er sprake van
een autarkie of gesloten economie
Wederuitvoer: goederen die zijn ingevoerd, die tijdelijk eigendom zijn van een NL bedrijf om vervolgens
weer uitgevoerd te worden, ze worden wel als uitvoer geregistreerd omdat het tijdelijk NL bezit is.
Bij geen registratie is er sprake van doorvoer van goederen
Invoer- of importcomponent: import van een bepaald goed dat nodig is voor de export van een ander goed
Grensoverschrijdende kapitaalstromen:
- Beleggingen: zijn bedoeld om inkomen te verdienen (rente, dividend) of vermogen te vergroten
- Directe investeringen; investeren met interesse in zeggenschap
Voorbeelden directe investeringen:
- Transacties in aandelen met als doel zeggenschap in een buitenlandse onderneming
- Investeringen in buitenlands onroerend goed, huizen, kantoren of fabrieken
- Onderlinge leningen binnen een concern (groep ondernemingen)
Multinationals/multinationale ondernemingen: ondernemingen die in het buitenland investeren, motieven
om te investeren zijn
- Onderzoek naar aanwezigheid van bodemschatten hierdoor wordt er geïnvesteerd in exploitatie
van grondstoffen
- Outsourcing (taken uitbesteden aan een bedrijf in het buitenland) en offshoring (een deel van het
productieproces verplaatsen naar een ander land)
- De wens om dichter bij de afzetmarkt te produceren transportkosten verminderen
Vrijhandel: als internationale handel niet wordt belemmerd
Comparatieve-kostentheorie: een theorie die de gunstige effecten van vrijhandel laat zien, bedacht door
David Ricardo, het is een tweelanden model waarin je dus twee landen vergelijkt
- Arbeidswaardeleer: de waarde van de productie wordt uitsluitend bepaald door de hoeveelheid
arbeid die nodig is om een product te maken denk hierbij ook aan opofferingskosten
- Als elk land zich richt op het product waarbij zij comparatieve (relatieve) kostenvoordelen heeft
komt er gezamenlijke welvaart = product met de laagste opofferingskosten, of producten waarbij
de opofferingskosten lager zijn dan in andere landen
Oorzaken kostenverschillen
- Beschikbaarheid van productiefactoren
- Natuurlijke hulpbronnen, zoals omstandigheden of geografische ligging
- Arbeid; apt en loonkosten
- Kapitaal; machines, installaties maar ook infrastructuur denk ook aan schaalvoordelen
- Productdifferentiatie; de theorie gaat uit van homogene producten, terwijl dit niet het geval is
Protectionistische maatregelen: maatregelen van de overheid om binnenlandse producenten te
beschermen