Taak 1 – Verstandelijke beperking
1. Hoe diagnosticeer je een handicap/mentale retardatie?
DSM-5: intellectuele handicap(ID)/intellectuele ontwikkelingsstoornis (voorheen mentale retardatie).
Het is een neuro-ontwikkelingsstoornis. Een groep van aandoeningen die ontstaan in de
ontwikkelingsperiode die handicaps in het sociaal, persoonlijke, academische of occupationeel functioneren
veroorzaken.
Het wordt gekarakteriseerd door beperkingen in mentale vaardigheden (redeneren, plannen, oordelen) →
beperkingen in adaptief functioneren (oa. Conceptuele, sociale en praktische vaardigheden in het dagelijks
leven).
Classificatie op basis van adaptief functioneren, NIET het IQ
3 essentiële definiërende elementen:
- Intellectuele beperkingen (houdt rekening met iemands intellectueel functioneren in de context van wat
gebruikelijk is in iemands omgeving en cultuur.)
- Tekorten in aanpassende vaardigheden
- Vroeg ontstaan
Definitie verstandelijke beperking DSM-5: een verstandelijke beperking is een stoornis waarvan de eerste
symptomen verschijnen in de ontwikkelingsfase met betrekking tot intelligentie en adaptieve tekorten in
conceptuele, sociale en praktische domeinen. Aan de volgende criteria moet worden voldaan:
3 kern criteria DSM-5
• Individuen moeten achterstanden hebben in intellectueel functioneren van redeneren, probleem
oplossen, plannen, abstract denken, oordeel, academisch leren, en leren vanuit ervaring. → meestal
gemeten door intelligentie testen.
• Tekorten in adaptief functioneren → niet mogelijk om ontwikkelings en sociaalculturele standaarden
van onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid te bereiken. → hierdoor is een erg laag IQ
niet genoeg om iemand aan te wijzen dat ze ID hebben.
• De intellectuele en adaptieve tekorten moeten zijn begonnen tijdens de ontwikkelingsfase (voor 18
jaar oud) deze bovengrens heeft 2 doelen:
- Het erkent dat het een ontwikkelingsstoornis is die zichtbaar is in de kindertijd en
adolescentie
- Zorgt ervoor dat volwassenen met degeneratieve aandoeningen (bijv. alzheimers of
hoofdtrauma) worden uitgesloten van diagnose.
Geen specifieke IQ cut-off’s, maar vormen gebaseerd op cognitief functioneren.
Niveaus van ernst – gebaseerd op 3 primaire domeinen: conceptueel, sociaal en praktisch.
1) Mild - Grootste deel van de mensen met ID hebben de milde vorm (85%), meestal pas
geïdentificeerd in basisschooljaren. IQ onder de 70
2) Moderate – 10% van alle mensen met ID, meestal geïdentificeerd tijdens kleuterjaren. IQ onder de
55
, 3) Severe – 4%, op jonge leeftijd al zichtbaar in achterstanden in ontwikkeling en zichtbare fysieke
kenmerken.
4) Profound – 2%, geïdentificeerd in babytijd, kenmerkende achterstanden in ontwikkeling en
biologische anomalieën. IQ onder de 20
Verschillende soorten ID
• Syndroom van Down
• Fragile-X syndroom
• Prader-Willi syndroom
• Angelman Syndroom
• Williams syndroom
• 5p syndroom
• Smith-Magenis syndroom
Prevalentie ID
1-3% in de algemene populatie maar elk individu heeft een ander niveau van cognitieve vaardigheden die
beter of minder goed kunnen aanpassen aan hun milieu. Dus de prevalentie verschilt in de tijd en
verschillende landen(mash).
Volgens dekker varieert de prevalentie van 4-18%
Invloed van geslacht
Man vs vrouw ratio in de milde variant: 1,6 : 1. Mannen hebben het ook vaker dan vrouwen in andere ernst
niveaus maar die zijn niet consistent.
Socio-economische en culturele invloeden
ID komt meer voor onder kinderen met een lagere SES en kinderen uit minderheidsgroepen. Dit verschil is
vooral aanwezig in de milde variant, bij ernstigere varianten is het ongeveer gelijk.
, Uiterlijke kenmerken
Down’s: kleine schedel, grote tong uit een kleine mond, amandelvormige ogen met hangende
wenkbrauwen, platte neusbrug, korte kromme pink, brede vierkante handen met een aapachtige vouw over
de palm.
Fragile-X: groot voorhoofd, prominente kaak, lage uitstekende oren (Mash).
2. Wat is het verschil tussen een verstandelijke beperking en autisme?
Autisme is een stoornis in het informatieverwerkingsgebied van de hersenen, het is niet te genezen. Alles
wat deze mensen zien, horen, ruiken etc. verwerken zij op een andere manier. Mensen met autisme vinden
het lastig te begrijpen wat anderen denken en voelen. Het is voor hen lastig om met mensen om te gaan en
hebben vaak moeite met communiceren. Ze kunnen vaak weinig onderscheid maken tussen fantasie en
realiteit. Ook vinden ze het moeilijk als iets anders gaat dan verwacht. Het is voor iedereen wel heel anders,
de ene keert zich heel erg in zichzelf terwijl anderen juist actief contact zoeken. 25% vd menssen met
autisme heeft een verstandelijke beperking.
Een verstandelijke beperking moet je op alle 3 domeinen (conceptueel, sociaal, praktisch) beperken, bij
autisme hoeft dit niet per se zo te zijn.
3. Hoe heeft IQ niveau invloed op je functioneren? (verschillende niveaus)
Er zijn verschillende niveaus van IQ die iemand kan hebben:
• >130 2,1% zeer begaafd
• 121-130 6,4% Begaafd
• 111-120 15,7% Bovengemiddeld intelligent
• 90-110 51,6% Gemiddeld intelligent
• 80-89 15,7% Benedengemiddeld intelligent
• 70-79 6,4% Zwak begaafd
• <70 2,1% Zeer zwak begaafd
Intelligentie= het vermogen om doelgericht te handelen, rationeel te denken en effectief met de omgeving
om te gaan (David Wechsler)
4. Wat is de kans op co-morbiditeit bij een verstandelijke beperking? (verschillende soorten)
Bij een profound niveau van ID is er vaak sprake van bijkomende medische aandoeningen zoals hart
defecten of epilepsie die kunnen leiden tot de dood in de kindertijd of jong volwassenheid.
Kinderen met ID worden vaak ook nog gediagnostiseerd met impuls controle disorders, anxiety disorders en
mood disorders. Deze aandoeningen worden in het co-morbiditeits spectrum geplaatst.
In de vroege volwassenheid laten mensen met ID nog steeds een groter risico op psychopathologie zien dan
de algemene populatie. Maar problemen in concentratie en agressie nemen af.
De adolescentie is een periode waarin de kans groter is voor mood disorders en andere internaliserende
symptomen, in het bijzonder waar voor mensen met ID. Ook ADHD symptomen komen vaak voor bij mensen
met ID, deze symptomen zijn in beide gevallen af te remmen met stimulerende medicatie.
Ook de eetstoornis PICA wordt in meer serieuze vormen waargenomen bij mensen met ID,
zelfbeschadigingsgedrag (SIB) is een serieus probleem dat 1 op de 5 kinderen met ID treft(Mash).
, Personen met ID onderschatten vaak de ware prevalentie van psychopathologie. Zo blijkt uit onderzoeken
dat de prevalentie ADHD, CD en ODD evenveel voorkomt of zelfs minder dan bij mensen zonder ID. een
verklaring hiervoor is dat bij mensen met ID alleen naar klinische rapporten wordt gekeken en bij mensen
zonder ID dit gedaan wordt met gestandaardiseerde meetinstrumenten. Door de cognitieve beperkingen van
mensen met ID kunnen de psychiatrische evaluaties beïnvloed worden. Dus de psychopathologie van
mensen met ID wordt onderschat in case file studies.
Psychopathologie heeft een grotere kans op beperkingen in het dagelijks leven opleveren in kinderen met ID
dan bij kinderen zonder ID. uit dit onderzoek kwam een comorbiditeit van 37% (vergelijkbaar met kinderen
zonder ID)(Dekker 1). Kinderen met ID zijn 3 tot 7x meer vatbaar voor psychopathologie dan andere
kinderen.
Voorspellende factoren psychopathologie:
- Voorgaande psychopathologie van een kind, met relatieve sterkere homotypische
externalisatie(agressie/verstorend gedrag) wegen dan internalizatie(terugtrekken, in zichzelf keren) wegen.
- (Chronische) lichamelijke conditie.
- School/ leer problemen, meestal verwant aan externaliserende problemen.
- Stressvolle levensgebeurtenissen.
- Geslacht, jongens hebben meer risico op verstorend gedrag en meisje meer voor emotionele problemen.
- Maternale psychopathologie.
- Vaderlijke sociopathie in relatie tot externaliserings disorder.
- Familie disfunctie.
- Alleenstaande ouders/ meegemaakte scheidingen.
- Lage SES/ laag inkomen/ lage opleiding ouders, vaak in relatie met externaliserende problemen.
5. Wat is de etiologie van een handicap(in het algemeen)?
4 categorieën van risicofactoren:
• Biomedische risicofactoren
• Sociale risicofactoren
• Gedrags risicofactoren
• Educationele risicofactoren
Deze risicofactoren interacteren samen over de tijd en soms zelfs over generaties en geven een meer
samenhangende verklaring van de interacterende oorzaken van ID.