Samenvatting Medische kennisgebieden - Psychiatrie
Week 1 – Inleiding psychiatrie
Moderne verklaringsmodellen: Helpen bij het verklaren van het ontstaan van ziekten.
1. Biopsychosociaalmodel: Een combinatie van biologische, sociale en psychologische factoren.
- Biologisch: erfelijkheid, neurotransmitters, hersenstructuren, somatiek en leefstijl.
- Sociaal: Gezinstheorie, sociaal milieu, peergroep, culturele omgeving.
- Psychologisch: cognitieve theorie, psychodynamisch, leer theoretisch
2. Kwetsbaarheidsmodel: Draaglast en draagkracht moeten met elkaar in balans zijn.
- De sterke en zwakke punten
- Coping
- Tijd (kwetsbare factoren, uitlokkende factoren, onderhouden factoren)
3. Ontwikkelingsmodel: Ontwikkeling kind meenemen in ontstaan van ziekten.
Alle belangrijke personen op een rij:
- Philippe Pinel (1745-1826) – Hij nam ‘krankzinnigen’ op in psychiatrische ziekenhuizen
Dit was de grondslag van het tijdperk.
- Wilhem Griesinger (1817-1868) – Duitse psychiater, uitspraak: ‘geestenziekten zijn
hersenziekten.
- Edward Shorter (historicus) – in de tijd van infectieziekte – model en monocausaal model,
periode = de 1e biologische psychiatrie.
- Emil kraepelin (1856-1926) – legde nadruk op nauwkeurige beschrijvingen en beloop op lange
termijn van psychische ziekten.
- Sigmund Freud (1856-1939) – ontwikkelde nieuwe behandelmethode en passende theorie.
Grondlegger van psychoanalyse.
- Julius Wagner (1857-1940) – koortskuur, patiënten met dementie kregen bloed van malaria
patiënten koorts, nobelprijs
- Adolf Meyer (1866-1950) – vader van sociale psychiatrie, hield zich bezig met nazorg na ontslag
en resocialisatie in de maatschappij.
- Arie Queride (1901-1983) – beschreef zijn versie in zijn boek: integrale geneeskunde (1955).
- John Bowlby (1907-1990) bijzondere variant voor biologisch denken: relatie tussen
hechtingsgedrag jonge dieren en kinderen.
- Carl Roger (1902-1987) – andere psychotherapie kwamen zoals groepstherapie, gedragstherapie
en systeemtherapie.
- George Engel (1913-1999) – biopsychosociaal model bekend geworden door zijn publicaties.
- Ludwig van Bertalanffy (1901-1972) – Hoe kan een levend wezen niet doodgaan? Organisme=
systeem.
Door de jaren heen:
- Vanaf 19e eeuw: lichaam en geest hebben steeds meer met elkaar te maken, maar toch werd dit
nog als twee losse dingen gezien. Psychiatrische ziekten werden gezien als hersenziekte.
- Begin 20e eeuw: Freud (grondlegger van de psychoanalyse) en het onderbewuste;
psychoanalyse, droomduiding, ‘neurotische afweer’.
- Vanaf jaren 50: ontwikkeling psychofarmaca (medicijnen tegen psychische stoornissen, deze
medicijnen werkten, maar ze hadden nog niet de oorzaak van de ziekten gevonden)
- Jaren 70: ‘antipsychiatrie’, tegen de ‘instellingspsychiatrie’ (behandelingen waren niet effectief,
en hier kwam een antibeweging tegen)
- Vanaf jaren 90: deels terug tussen het groen, dus wel weer instellingspsychiatrie
- Nu: te veel opgenomen mensen, trend is weer dat mensen zoveel en zo lang mogelijk
thuis/zelfstandig blijven wonen: sterke toename overlast en ongevallen. (Buiten ziekenhuis
houden)
1
, Week 2 – Stemmingsstoornissen en Acute geneeskunde
Stemmingsstoornis: Langer durende ontregelingen van de gemoedstoestand.
- Een stemmingsstoornis is geen kwestie van zich triest voelen als iets tegenzit of erg blij zijn als
iets meevalt. Het betreft een ernstige toestand die vrijwel elk aspect van het menselijk bestaan
kan beïnvloeden.
Depressie: gemoedstoestand met een ernstig gedrukte stemming.
- Er is sprake van een depressie wanneer 5 of meer van de volgende 9 symptomen in een periode
van minimaal 2 weken aanwezig zijn, met een verandering van het eerdere functioneren. En
tenminste één van de twee kernsymptomen aanwezig is.
1. Somberheid gedurende de dag.
2. Geen plezier meer hebben of niet meer blij kunnen zijn.
3. Verandering van gewicht (meestal afvallen, maar soms aankomen)
4. Slapeloosheid of overmatig slapen
5. Vermoeidheid of energieverlies
6. Gevoelens van waardeloosheid of (onterechte) schuld
7. Besluiteloosheid of concentratieproblemen
8. Gedachten aan de dood of aan suïcide, met of zonder plan, of TS
9. ’s Avonds is de stemming gewoonlijk ‘iets’ beter. Als dit patroon erg duidelijk is spreken we van
een dag schommeling.
Epidemiologie depressieve stoornis Kans op recidive depressie
e
Kans op stoornis 1 keer depressief 40%
e
Vrouwen 1 op de 5 – 25% 2 keer depressief 80%
e
Mannen 1 op de 10 – 15% 3 keer depressief 100%
- Een depressie komt meer voor bij mensen uit een lagere sociaaleconomische klasse,
alleenstaanden en dan vooral bij een weggevallen partner.
Verklaringsmodellen bij een depressieve stoornis:
Biologisch: - lichamelijke klachten
-Bijwerkingen van bepaalde medicatie of middelenmisbruik.
(Hartinfarct/herseninfarct, ziekte van Parkinson, hypothyreoïdie (traag werkende schildklier))
Psychologisch: - Het verlies van een belangrijke risicofactor.
- Karakter
- persoonlijke manier van coping
Maatschappelijk: - Zwak sociaal/emotioneel netwerk
- Alleenstaand of gescheiden
- lagere scholingsgraad en laag inkomen
- wonen in de stad
Risicogroepen voor depressieve
Fasen van een depressie in behandeling (vijf R’en) stemmingsstoornis:
Respons: je begint effect te zien - Mensen met een lichamelijke
Remissie: effect (normaal) ziekte.
Relapse: terugval - Mensen met ernstige depressies
Recovery: herstel/genezing of suïcidepoging in het verleden.
Recidief: nieuwe episode - Mensen met familieleden met
ernstige depressie of
suïcidepoging.
2