Probleem 1: De ecologie van ontwikkeling
Leerdoel 1: Wat is het ecologisch model van Bronfenbrenner?
Artikel Bronfenbrenner 1979
De ecologie van de menselijke ontwikkeling omvat de wetenschappelijke studie naar het samenspel
tussen een actief opgroeiend individu en de veranderende omgeving waarin de persoon opgroeit. De
menselijke ontwikkeling wordt beïnvloed door de settings waarin de persoon leeft, de relaties binnen
de settings en bredere context waarin de settings worden bepaald. Het kind staat centraal in het
ecologisch model.
Drie belangrijke kenmerken van deze definitie:
Het ontwikkelende individu wordt niet gezien als een tabula rasa (onbeschreven blad) dat
door de omgeving wordt gevormd, maar de mens wordt gezien als een dynamisch wezen dat
ook invloed heeft op de omgeving en de omgeving kan herstructureren.
De interactie tussen mens en de omgeving wordt gezien als bidirectioneel (wederzijds). De
interactie is reciprocity.
De omgeving die belangrijk is voor de ontwikkeling wordt niet beperkt door één
onmiddellijke setting. Verbindingen tussen verschillende settingen en de externe invloeden
van grotere omgevingen spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling.
Ecologisch systeem
De ecologische omgeving bestaat uit een nested arrangement van systemen die met elkaar
verbonden zijn:
Mircosysteem: een patroon van activiteiten, rollen en interpersoonlijke relaties ervaren door
de ontwikkelende persoon in een setting met bepaalde fysieke en materiële kenmerken.
o Setting: een omgeving waarin mensen face-to-face interactie kunnen hebben met
anderen.
Thuis, kinderopvang, school, speeltuin.
o De factoren activiteit, rol en interpersoonlijke relaties omvatten de bouwstenen van
het microsysteem.
o Ervaren: belangrijke term bij het microsysteem om aan te geven dat de omgeving
niet alleen objectieve eigenschappen bevat maar ook de manier waarop objectieve
eigenschappen worden ervaren door de personen in de omgeving. Het subjectieve
aspect van de omgeving is ontzettend belangrijk voor de menselijke ontwikkeling.
Subjectief
o Rollen: een set van gedragingen en verwachtingen die geassocieerd zijn met een
positie binnen de samenleving.
Moeder, leraar, vrienden.
Mesosysteem: de interrelaties tussen twee of meer settingen waarin het ontwikkelende kind
actief participeert (school, thuis). Het gaat om interacties tussen personen en settings binnen
microsystemen.
Interactie tussen school en thuis.
o Het mesosysteem bestaat dus uit meerdere microsystemen. De kwaliteit en
kwantiteit van deze systemen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van een kind.
o Het mesosyteem kan uitbreiden en is flexibel.
Exosysteem: settingen waarin het ontwikkelende kind niet actief participeert, maar waarin
gebeurtenissen plaatsvinden die invloed hebben op het ontwikkelende kind en de settingen
waarin hij/zij direct participeert (mircosysteem).
Werk ouders, de klas van een broer/zus.
, Macrosysteem: consistenties die de lagere systemen beïnvloeden. Deze bestaan op het
niveau van de subcultuur of cultuur als geheel. Het gaat hierbij om geloofssystemen en
ideologieën.
Oorlog, corona, regels en wetten, politiek, sociaaleconomische condities.
Ecologische transitie
Een ecologische transitie vindt plaats wanneer de positie van een persoon in de ecologische
omgeving veranderd als gevolg van veranderingen in rollen of settingen. Elke ecologische transitie is
een gevolg en de aanzet van ontwikkelingsprocessen. Ecologische transities zijn representaties van
de wederzijdse aanpassing tussen een persoon en de omgeving. Ecologische transities kunnen
plaatsvinden op alle vier de ecologische systemen.
Kind gaat naar school, kind krijgt broertje, ouders gaan scheiden.
Menselijke ontwikkeling
De menselijke ontwikkeling is het proces waarbij een ontwikkelend individu een meer uitgebreide en
valide begrip krijgt van de ecologische omgeving, en wordt gemotiveerd en in staat gesteld om aan
steeds complexere activiteiten deel te nemen.
Kortom: een individu krijgt meer begrip van de omgeving en gaat de uitdaging aan om zich in die
omgeving te ontwikkelen door activiteiten aan te gaan die zorgen voor meer complexiteit.
Drie kenmerken:
Ontwikkeling heeft betrekking op veranderingen in kenmerken van een persoon die niet
kortdurend of situatie-specifiek zijn. Het heeft betrekking op continue veranderingen in een
persoon.
Ontwikkeling vindt plaats op twee domeinen: actie en perceptie.
Elk domein heeft een structuur dat gelijkvormig is met de vier systemen, de vier systemen
houden verband met elkaar.
Leerdoel 2: Welke factoren hebben invloed op de ontwikkeling van het kind?
Er wordt in het algemeen ervan uitgegaan dat de menselijke ontwikkeling een product is van de
interactie tussen de omgeving en het kind.
Artikel Bronfenbrenner 2006
Bioecologisch Model van Menselijke Ontwikkeling (PPCT-model)
Het bioecologisch model bevat vier hoofdcomponenten die verbonden zijn via dynamische
interactieve relaties.
Proces: dit is de kern van het model. Dit omvat bepaalde vormen van interacties tussen
organismen en de omgeving genaamd proximale processen. Proximale processen zijn
primaire mechanismen van de menselijke ontwikkeling. De kracht van proximale processen is
veranderlijk en afhankelijk van de ontwikkelende persoon, de directe context en de tijd
waarin de proximale processen plaatsvinden.
Persoon: dit zijn de eigenschappen van de ontwikkelende persoon. Persoonskenmerken
kunnen de richting en kracht van proximale processen beïnvloeden. Er drie
persoonskenmerken die de meeste invloed hebben op de ontwikkeling.
o Disposities: vastliggende aangeboren kenmerken van een persoon die proximale
processen ingang zetten in een bepaald ontwikkelingsdomein.
Verlegenheid: gaat een kind sociale interacties aan?
Developmentally generative kenmerken: zorgt ervoor dat proximale
processen in gang worden gezet of versterkt deze.
Nieuwsgierigheid, responsiviteit.
Developmentally disruptive kenmerken: zorgt ervoor dat proximale
processen worden afgeremd of verzwakt deze.
, Agressie, onresponsiviteit, verlegenheid.
o Resources: bronnen van vermogens, ervaring, kennis en vaardigheden die vereist zijn
voor het effectief functioneren van proximale processen binnen een bepaalde fase
van de ontwikkeling. Dit is biologisch bepaald. Dit kunnen zowel beperkingen als
mogelijkheden zijn. Resources houden proximale processen in stand en zorgen
ervoor dat deze effectief verlopen.
Laag geboortegewicht/autisme
o Demand: eigenschappen die reacties vanuit de sociale omgeving die de proximale
processen versterken of hinderen uitlokken of tegenhouden.
Gedrag van baby’s wat gedrag uitlokt bij de ouders, zoals huilen.
Context: kenmerken van de context kunnen de ontwikkeling van proximale processen
verstoren of bevorderen. Een belangrijk aspect is de chaos en instabiliteit in contexten
waarbinnen menselijke competenties en eigenschappen het meest worden gevormd.
Tijd: tijd heeft op alle drie de verschillende systemen een grote invloed.
o Microtijd: continuïteit tegenover discontinuïteit in aanhoudende episodes van een
proximaal proces.
Voorlezen zonder onderbroken te worden.
o Mesotijd: de regelmatige terugkeer van deze episodes over een breder tijdsinterval
(dagen, weken). Het gaat om de tijd tussen proximale processen.
Elke avond voorlezen.
o Macrotijd: gaat over de veranderende verwachtingen en gebeurtenissen in de
grotere samenleving, over generaties. Deze processen worden beïnvloed door de
menselijke ontwikkeling. Historische events en life events zijn hier een voorbeeld
van.
Historische tijd en plaats: de levensloop van individuen wordt gevormd door
de historische gebeurtenissen die ze tijdens het leven meemaken.
Timing in live: de ontwikkelingsimpact van een gebeurtenis is afhankelijk van
wanneer ze zich voordoen in het leven.
Linked lives: levens worden onderling afhankelijk van elkaar geleefd en
sociale en historische invloeden worden uitgedrukt via dit gedeelde netwerk
van relaties.
Instabiliteit over tijd heeft over het algemeen een negatieve invloed op de ontwikkeling.
Ervaren is een belangrijk begrip binnen het bioecologisch model. Zowel objectieve als subjectieve
elementen zijn belangrijk voor de menselijke ontwikkeling. De menselijke ontwikkeling kan niet
alleen verklaard worden door objectieve kenmerken van de omgeving, de subjectieve ervaring is
hierbij ook belangrijk.
Proposities
Het model wat beide proposities tegelijk onderzoek is het Process-Person-Context-Time model.
Propositie 1: menselijke ontwikkeling vindt plaats door middel van processen van steeds
complexere wederkerige interacties tussen een actief menselijk organisme en de personen,
objecten en symbolen in de directe omgeving. Blijvende vormen van interactie met de
directe omgeving zijn proximale processen. Door deze interacties ontwikkelen kinderen
vaardigheden, motivatie en kennis en kunnen ze zich verder ontwikkelen.
Propositie 2: de vorm, kracht en inhoud van proximale processen variëren systematisch.
Proximale processen zijn afhankelijk van de eigenschappen van de ontwikkelende persoon,
de omgeving waarin de processen plaatsvinden en de sociale continuïteit en veranderingen
die plaatsvinden over tijd.
Kenmerken proximale processen
, Proximale processen zijn directe interactie tussen het kind en personen of objecten in de
microsystemen. Proximale processen kennen een aantal belangrijke kenmerken:
Om ontwikkeling te laten plaatsvinden moet een persoon betrokken zijn bij een activiteit.
Om effectief te zijn moet de activiteit op een reguliere basis en over een langere periode
plaatsvinden.
Om effectief te zijn moeten de activiteiten lang genoeg voortduren om meer complex te
worden.
Proximale processen zijn niet uni-directioneel, er moet invloed zijn van beide kanten (bi-
directioneel).
Proximale processen kunnen niet alleen plaatsvinden tussen mensen, maar ook bij interactie
met objecten en symbolen.
De modererende factoren benoemd in propositie 2 veranderen de inhoud, timing en
effectiviteit van proximale processen.
Bij een proximaal proces is de kwaliteit en kwantiteit van de interacties belangrijk.
Onderzoek Drillien
Drillien deed onderzoek naar de psychologische ontwikkeling van kinderen met een laag
geboortegewicht tegenover kinderen met een normaal geboortegewicht. Uit het onderzoek bleek
dat:
Kinderen met een laag geboortegewicht een grotere kans hebben op fysieke problemen en
ziektes.
Kinderen met een laag geboortegewicht presteren vaak lager dan hun mentale capaciteiten.
Deze problemen komen vaker voor bij jongens.
Responsiviteit van de moeder is de sterkste voorspeller voor het verloop van de
ontwikkeling.
Dit onderzoek bevat meerdere componenten van het bioecologisch model:
Proces: de responsiviteit van de moeder.
Persoon: kinderen met een laag of normaal geboortegewicht.
Context: de sociaaleconomische klasse.
Tijd: kinderen 7 jaar lang gevolgd.
De vier componenten zijn afhankelijk van elkaar en interacteren met elkaar. De kracht van de
proximale processen blijkt afhankelijk te zijn van de Context en de Persoon. Het proces (een
responsieve moeder) lijkt de grootste invloed te hebben op jonge kinderen in een lage
sociaaleconomische klasse, maar in deze omgeving hebben kinderen met een normaal
geboortegewicht juist het meeste voordeel van een goede proximale interactie. Bij hoge niveaus van
moeder-kind interacties worden sociale klasse verschillen in probleemgedrag minder.
Er zijn een aantal overeenkomsten en verschillen met het bioecologisch model:
Propositie 1: deze propositie stelt dat proximale processen bidirectioneel zijn. Het onderzoek
was echter alleen gericht op de invloed van de responsiviteit van de moeder op het kind, en
niet op de wederzijdse invloed.
Propositie 2: deze propositie stelt dat de kracht van proximale processen varieert afhankelijk
van de Context (sociaaleconomische klasse) en de Persoon (geboortegewicht). Dit komt
overeen met het onderzoek.
Leerdoel 3: Wat is de invloed van een mannelijke docent op jongens?