Leerdoelen
1.1
1) Met welke maatschappelijke ontwikkelingen en organisatorische kenmerken hebben
de actoren in de praktijk te maken? (beschrijving van de context waarbinnen actoren
opereren)
2) a) Hoe gaan de actoren met deze ontwikkelingen en kenmerken om?
b) Wat zijn de bedoelde en onbedoelde gevolgen hiervan?
1.2
3) Hoe presenteren en verantwoorden de actoren zich?
4) Welke inzichten levert de bestudeerde literatuur op voor als je zelf onderzoek wilt
doen bij deze actoren? Reflecteer hierbij op mogelijke uitdagingen waar je als
onderzoeker tegenaan kunt lopen.
Literatuur
- Bunt, H.G. van de (1992). Selectiviteit in strafrechtelijke organisaties. In: Studieboek
rechtssociologie Open Universiteit Heerlen (pp. 1-13). Heerlen: Open Universiteit.
- Bunt, H.G. van de & Gelder, J.L. van (2012). The Dutch Prosecution Service. Crime
and Justice. A Review of Research, 41, 117-140.
- Hulst, M. van, Terpstra, J.B. & Kolthoff, E. (2016). Politiecultuur als kernbegrip en
discussiethema. Tijdschrift voor Veiligheid, 15(2/3), 3-14. T/m p. 10 bijdragen in dit
nummer.
- Kolthoff, E., Loyens, K. & Verhage, A. (2016). Street-level bureaucracy en actoren in
de veiligheidszorg. Tijdschrift voor Criminologie, 58(4), 3-9, tot pag. 7 ‘in dit nummer’.
- Linneman, T. (2017). Proof of death: Police power and the visual economies of
seizure, accumulation and trophy. Theoretical Criminology, 21(1), 57-77.
- Salet, R. & Terpstra, J.B. (2019). Criminal justice as a production line. ASAP and the
managerialization of criminal justice in the Netherlands. European Journal of
Criminology. https://doi.org/10.1177/1477370819828332
- Terpstra, J., Fyfe, N. R., & Salet, R. (2019). The Abstract Police: A conceptual
exploration of unintended changes of police organisations. The Police Journal, 92(4),
339–359.
- Terpstra, J. & Trommel, W. (2009). Police, managerialization and presentational
strategies. Policing. An International Journal of Police Strategies & Management,
32(1), 128-143.
- Politiehond Bumper
https://www.youtube.com/channel/UCnubIIw2oFODi7cVswTS7Rw
,Bunt, H.G. van de (1992). Selectiviteit in strafrechtelijke organisaties. In: Studieboek
rechtssociologie Open Universiteit Heerlen (pp. 1-13). Heerlen: Open Universiteit.
1. De criminologische blik op Vrouwe Justitia (leerdoel 1)
De strafrechtspleging als filter
Strafrechtplegers maken vaak keuzes tussen diverse beslismogelijkheden (iemand laten
lopen of hem aanhouden, vrijspreken of veroordelen etc.). Maar de strafrechtspleging laat
maar weinig zaken doordruppelen naar het volgende beslisstadium. De strafrechtspleging
wordt daarom ook wel voorgesteld als een filter. Van de 1,1 miljoen door de politie
geregistreerde misdrijven wordt uiteindelijk 7% door de rechter berecht, de meeste plegers
van misdrijven worden dus niet veroordeeld.
Discretionaire bevoegdheden
Aan beslissers wordt een grote discretionaire bevoegdheid toegekend (volgens mij kan je dit
een beetje zien als handelingsruimte). Zo staat bijv. in de wet dat de OvJ bevoegd is ‘op
gronden ontleend aan het algemeen belang’ om af te zien van vervolging, maar nergens in
de wet wordt concreet invulling gegeven hieraan. Een ander voorbeeld is dat de rechter
alleen tot bewezenverklaring over mag gaan indien het feit ‘wettig en overtuigend’ is
bewezen. Hierbij kan de rechter houvast zoeken bij de bewijsregels uit de wet en
jurisprudentie, maar bij beoordeling van voldoende overtuiging toch zelf moeten beslissen.
Het is aan een bevoegdheid die samengaat met de beleidsvrijheid van de functionaris om
zelf te bepalen of en hoe hij de bevoegdheid zal gebruiken. De beslissers hebben een grote
discretionaire bevoegdheid.
Beslissen zonder aanzien des persoons
De blinddoek van Vrouwe Justitia wijst op de manier waarop beslissingen genomen dienen
te worden: zonder aanzien des persoons. Iedere burger in de rechtsstaat is gelijk voor de
wet. Voor een criminoloog kan dit interessant zijn: wordt het recht in de praktijk inderdaad
zonder aanzien des persoons toegepast? Hoe belangrijk de individuele attitude van de
strafrechtspleger ook is, de rechtssocioloog zal vooral oog hebben voor de sociale context
(maatschappelijke of organisatorische invloeden) waarin de besluitvorming plaatsvindt.
Discriminatie en selectiviteit
Van de Bunt stelt dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van ongelijkheid in de
strafrechtspleging. Ongeveer 25% van de gevangenen bestaat uit in ons land woonachtige
etnische minderheden. Zij zijn hiermee sterk oververtegenwoordigd. Verder zijn er maar
weinig gedetineerde plegers voor belastingfraude en corruptie. Beide voorbeelden zijn
aanwijzingen voor het bestaan van ongelijkheid in de strafrechtspleging. Maar hiermee is
nog niet het bestaan van klassenjustitie of raciale discriminatie aangetoond. Er bestaat een
belangrijk verschil tussen selectiviteit en discriminatie.
- Van discriminatie is sprake wanneer beslissers welbewust irrelevante criteria (bijv.
huidskleur) hanteren. Discriminatie kan ook meer verhuld plaatsvinden, zoals bijv.
vergaande generalisaties (‘Marokkanen ontkennen altijd’).
- Selectiviteit → selectieve werking van de strafrechtspleging, die onbedoeld of
onbewust plaatsvindt. De pakkans voor plegers van straatcriminaliteit is hoger dan
die voor belastingfraudeurs en als Marokkanen vaker straatcriminaliteit plegen
hebben zij dus hogere kans om opgepakt te worden. De ongelijke kans op berechting
is niet toe te schrijven aan discriminatie maar aan de selectieve werking van het
strafrechtelijk systeem.
,Doel van dit artikel → laten zien hoe het strafrechtelijk systeem ten nadele en ten voordele
van bepaalde typen verdachten en misdrijven selecteert. Het gaat om drie, vaak onzichtbare
selectieve werking van ‘gewone’ organisatiekenmerken → de reactiviteit van de
strafrechtspleging, de strafrechtspleging als people processing system en de
organisatiecultuur bij politie en justitie.
2. De strafrechtspleging als organisatieverschijnsel (leerdoel 1)
Organisaties
Sociologisch gezien is kenmerken voor alle organisaties dat deze:
- Bewust zijn opgericht;
- Gericht zijn op de verwezenlijking van een bepaald doel;
- Ontworpen zijn om effectief te kunnen functioneren.
Kenmerken van strafrechtelijke organisaties:
1) Reactieve organisaties
- Politie en justitie zijn voor wat betreft hun invoer sterk afhankelijk van
anderen, het zijn reactieve organisaties. Hierdoor kan selectiviteit optreden,
doordat bijv. verschillen in aangiftebereidheid doorwerken in het werkaanbod
van politie en justitie. Een van de kenmerken van de strafrechtelijke
organisaties is dat de klanten onvrijwillige afnemers zijn van hun diensten.
Tegelijkertijd kunnen politie en justitie hun klanten op straffe van grote
maatschappelijke kritiek niet weigeren.
2) People processing
- Een tweede kenmerk is dat de strafrechtspleging zich bezighoudt met people
processing. Ze verwerken grote aantallen mensen volgens bepaalde
procedures. Het bijzondere van de strafrechtspleging is dat aan het strafrecht
nauwelijks concrete richtsnoeren kunnen worden ontleend omtrent de wijze
waarop verdachten behandeld dienen te worden; de doelen zijn vaag en
tegenstrijdig. Het gevaar bestaat dat bij afwezigheid van duidelijke
richtsnoeren voor de realisering van de officiële doelen, ‘informele doelen’
gaan prevaleren → goal displacement. Dit kan eruit bestaan dat de
strafrechtspleging zich richt op het zoveel mogelijk vermijden van ‘moeilijke
gevallen’, waardoor selectiviteit ontstaat.
3) Organisatieculturen
- Mensen die in een sociaal verband regelmatig met elkaar specifieke
activiteiten uitvoeren, ontwikkelen bepaalde handelingspatronen en
gemeenschappelijke zienswijzen. Elk sociaal verband heeft zo zijn eigen
specifieke ‘cultuur’, die voortkomt uit en afgestemd is op de specifieke aard
van de hoofdactiviteiten. De organisatiecultuur bij de politie en justitie wordt
sterk beheerst door de ingebouwde spanning in het strafrecht. Enerzijds gaat
het om het effectief opsporen en bestraffen van criminelen door de
toepassing van dwangmiddelen en negatieve sancties, anderzijds is de
strafrechtelijke interventie juist vanwege zijn ingrijpende karakter aan vele
waarborgen en beperkingen gebonden.
3. De reactiviteit van de strafrechtspleging (leerdoel 1)
Black onderzocht in zijn essay de vraag: hoe komt het rechtssysteem aan zijn zaken? Hij
maakte onderscheid tussen twee typen systemen: reactieve en proactieve:
, - Reactief mobiliseringsproces → de instroom is afhankelijk van het initiatief van de
burgers. Het systeem reageert op impulsen van buitenaf.
- Proactieve systemen → opereren uit eigen beweging.
Het strafrecht is in de praktijk een reactief rechtssysteem. Sommige misdrijven worden door
proactief optreden geregistreerd, maar de meeste andere misdrijven worden bekend na
meldingen vanuit burgers of organisaties. De kans op strafrechtelijke opsporing en
berechting wordt in eerste instantie bepaald door de aangiftebereidheid. Ongelijkheden in
aangiftebereidheid leiden tot een ongelijke kansverdeling. Maar de aangiftebereidheid heeft
ook invloed op de werkzaamheden en het oplossingsvermogen van de recherche en werkt
op deze manier door in de politiële opsporingsresultaten.
3.1. Selectiviteit in de aangifte van misdrijven (leerdoel 1)
Verschillen in dark numbers leiden tot verschillen in aangiften
Aangezien de politie vooral door aangiften in beweging komt zullen aangiftemisdrijven een
veel grotere kans op strafrechtelijke behandeling lopen dan de misdrijven die niet door
aangifte ter kennis van de politie worden gebracht (crimes without victims hoger dark
number). Rijden onder invloed heeft een hoog dark number (niet altijd door politie ontdekt),
inbraak heeft een laag dark number (wordt bijna altijd ontdekt, aangiftebereidheid ook hoog).
Dark number afhankelijk van objectieve en subjectieve zichtbaarheid
De omvang van het dark number hangt sterk samen met de zichtbaarheid van het misdrijf.
De mate van zichtbaarheid wordt niet alleen door de aanwezigheid van objectieve
zichtbaarheid (bijv. een kapot raam), maar ook door de definiëring van het gedrag bepaald.
Sommige gedragingen worden wel gesignaleerd, maar niet als strafwaardig of als misdrijf
gedefinieerd (bijv. fysiek of seksueel geweld binnen het gezin, subjectieve zichtbaarheid). Dit
betekent dat blinde vlekken in de samenleving voor bepaalde problemen ook door de
strafrechtspleging worden meegenomen. Een grotere zichtbaarheid betekent een grotere
kans op strafrechtelijke behandeling.
De paradox van de criminele notabele of notabele crimineel
In deze blinde vlekken is een patroon te onderkennen. Voortdurend blijkt dat er morele
ambivalenties bestaan in de beoordeling van het wetsovertredend gedrag van respectabele
personen of organisaties: er is bijvoorbeeld geen plaats voor de witteboordencrimineel. Deze
paradox wordt opgelost door problematisch gedrag van deze notabelen eerder als
administratief dan als strafrechtelijk onrecht te definiëren. Gedupeerde burgers of overheden
proberen het nu vooral langs civielrechtelijke of administratieve weg.
Sociale afstand en aangiftebereidheid
Ook als er een strafrechtelijke definiëring is van het geconstateerde onrecht, is het nog maar
de vraag of getuigen of slachtoffers daadwerkelijk aangifte doen. Uit onderzoek is gebleken
dat er een positief verband is tussen de sociale afstand tussen het slachtoffer en de dader
en de aangiftebereidheid van het slachtoffer → hoe kleiner de sociale afstand (bijv. vriend,
echtgenoot, werkgever), hoe lager de aangiftebereidheid. Het doen van aangifte levert
namelijk ook gezichtsverlies op voor het slachtoffer dat een band onderhield met de dader
(werknemerscriminaliteit levert slechte reputatie op). Dit draagt ertoe bij dat er ongelijke
kansen in de rechtsgang bestaan. Zo zullen daders die slecht geïntegreerd zijn in de
samenleving (slechte sociale positie) eerder als criminelen worden gedefinieerd en dus ook
eerder aangegeven worden.