Ontwikkelingspsychopathologie
Week 1 HC & boek
Hoe onderscheid je normaal van abnormaal gedrag? (Kan leeftijd gerelateerd zijn). Wanneer
een kind bijvoorbeeld met iets heel erg
achterloopt in vergelijking met
leeftijdsgenoten, of gedrag vertoont wat
niet normaal is voor zijn/haar leeftijd; kan
dat als abnormaal bestempeld worden.
Hierbij kijken naar de factoren in de tabel
hiernaast.
Ontwikkelingsnormen: de typische manier
van ontwikkelen over tijd (van gedrag).
Culturele normen: bepalen wat we als (ab)normaal beschouwen.
Geslachtsnormen: de verwachtingen die wij hebben ten opzichte van het geslacht, bepaalt
ook hoe we naar het gedrag kijken. Van meisjes wordt verwacht dat ze wat stiller,
afhankelijker, gevoeliger, passiever en emotioneler zijn. Van mannen wordt juist verwacht
dat ze dominanter, agressiever, actiever en avontuurlijk zijn.
Situationele normen: we hebben in verschillende situaties ook verschillende ideeën bij wat
(ab)normaal is. Bijvoorbeeld: heel druk zijn is oké op het schoolplein, maar in de bibliotheek
niet.
Rol van volwassenen: zeker bij kinderen spelen volwassenen een grote rol (die hebben
verwachtingen over hoe de kinderen zich dienen te gedragen. Sommige volwassenen maken
zich sneller zorgen dan anderen, dus het kan verschillen wanneer een kind wordt
doorverwezen naar een psycholoog/professional. Dus het is belangrijk om na te gaan in
hoeverre ouder probleemgedrag ziet en in welke mate.
Onze visie op wat (ab)normaal is, is veranderd over de tijd (seculaire trends). Zo werd
homoseksualiteit tot 1987 nog gezien als stoornis. Zo nog meer voorbeelden.
De prevalentie van stoornissen geeft aan in welke mate preventie, behandeling en
onderzoek nodig zijn. De frequentie verschilt, voornamelijk door hoe een stoornis is
gedefinieerd en de criteria voor identificatie. Ook kan de manier van meten en bron van
informatie invloed hebben op het aantal stoornissen. Daarnaast zijn karakteristieken van de
populatie hierbij ook van belang.
De helft van de volwassenen met mentale ziekte, had al op een leeftijd van 14 jaar
symptomen. Ook beïnvloedt mentale ziekte bij jongeren families en maatschappij.
Leeftijd is verbonden met een ontwikkelingsleven, wat sommige stoornissen waarschijnlijker
maakt dan anderen. Het is belangrijk om informatie over ontwikkelingslevel en stoornis te
verkrijgen, waardoor gekeken kan worden naar etiologie (oorzakenleer). Ook kan de leeftijd
waarop een stoornis voorkomt iets zeggen over de ernst of uitkomst ervan.
,Het verschil in gender heeft ook een invloed op stoornissen, waarbij mannen vaker hogere
kans hebben. Sommige gender verschillen hebben te maken met leeftijd. Mannen zijn
kwetsbaarder voor neurologische ontwikkelingsstoornissen op jonge leeftijd, waar vrouwen
kwetsbaar zijn voor emotionele problemen en eetstoornissen die vaker voorkomen op latere
leeftijd. Ook kan er verschil zijn in het belichamen (agressie/delinquentie) of internaliseren
(angst, depressie, terugtrekken, lichamelijke klachten) van problemen.
De verschillen in gender kunnen ook ontstaan uit methodologische oefeningen. Door
misleidende rapporten over genderverschillen kan het dat bijvoorbeeld vrouwen sneller een
bepaald probleem rapporteren.
Daarnaast kan genderspecifieke prevalentie kan ontstaan door een verwijzingsbias wanneer
klinische steekproeven bestudeerd worden, die een bias hebben naar jongens omdat hulp
gezocht wordt voor storend gedrag, wat vaker bij jongens voorkomt.
Tot slot is er nog een gevolg van de klinische steekproef bias; als er meer jongens gezien
worden bij mentale gezondheidsfaciliteiten, worden ze het subject van meer onderzoek.
Hierdoor wordt de stoornis beschreven zoals jongens de symptomen ervaren, wat anders
kan zijn bij vrouwen.
Toch is er bewijs dat er wel degelijk gender verschillen zijn, zoals biologische en sociale
verschillen en er worden verschillende dingen van ze verwacht.
Tot de 19e eeuw waren er twee geloofde oorzaken voor verstoord(e) ontwikkeling en
gedrag:
- Demonologie = het gedrag wordt veroorzaakt doordat een persoon is bezeten of
beïnvloed door slechte geesten of demonen. Lijdende individuen werden gezien als
slecht of kwaad als persoon.
- Somatogenese = een mentale stoornis kan resulteren uit een lichamelijk defect of
onbalans (Hippocrates).
In de late 19e eeuw werd meer moeite gedaan om mentale stoornissen te herkennen en
classificeren. Kreaplin kwam erachter dat sommige symptomen samenkwamen – syndromen
– en dat ze dus ook een gezamenlijke fysieke oorzaak kunnen hebben. De studie voor de
jeugd kwam veel later dan die van volwassenen, toch zijn in de vroege 19 e eeuw al de eerste
sporen van kinderstoornissen. Rond het begin van de 20e eeuw breidde al dit onderzoek zich
verder uit.
Een ontwikkeling was het opkomen van de psychoanalytische theorie en de behandeling
ervan, psychoanalyse. Sigmund Freud bedacht deze theorie, die cruciaal was voor
psychogenese (mentale problemen veroorzaakt door psychologische variabelen). Volgens
Freud waren onbewuste conflicten en crises in de kindertijd de sleutel tot het begrip van
gedrag.
Hij onderscheidde de id, ego en superego van elkaar:
- Id = aanwezig vanaf de geboorte, volledig onbewust en omvat het instinctieve en
primitieve gedrag. Het wordt gedreven door genotsprincipe, en streeft dus naar
onmiddellijke bevrediging van alle verlangens, wensen en behoeften. Als deze
behoefte niet onmiddellijk wordt bevredigd, ontstaat spanning of angst.
, - Ego = ontwikkelt zich vanuit het id verantwoordelijk voor de omgang met de
werkelijkheid. Het zorgt ervoor dat de impulsen van de id op een aanvaardbare
manier tot uitdrukking kunnen worden gebracht. Functioneert in zowel bewuste, pre-
bewuste en onbewuste geest. Handelt vanuit realiteitsprincipe; op realistische en
sociaal gepaste wijze omgaan met verlangens van id.
- Superego = omvat al onze geïnternaliseerde morele normen en idealen die we van
ouders en samenleving krijgen, biedt richtlijnen voor het maken van oordelen. Het
werkt om ons gedrag te perfectioneren en beschaafd te maken. Ook wel het geweten
genoemd. Ontstaat rond je 5e. Is aanwezig in bewuste, pre-bewuste en onbewuste.
Om de impulsen van het id tegen te gaan, maakt het ego verdedigingsmechanismen. Deze
kunnen adaptief zijn, maar kunnen ook zorgen voor psychologische symptomen.
Het psychoanalytische perspectief rust op een psychoseksuele stadium theorie van
ontwikkeling. Er zijn vijf stadia waar een kind doorheen gaat: oraal, anaal, fallisch (gaat over
geslachtsdelen: oedipuscomplex, elektracomples, penisnijd), latentie (minder egocentrisch
en seksueel, maar zakelijke belangstelling en veel willen weten) en genitaal (geslachtsdrift).
Hoewel het belang van de psychoanalyse van Freud tegenwoordig is afgenomen, heeft het
wel wat achtergelaten. Actuele psychoanalytische psychotherapie benadrukt affect,
interpersoonlijke relaties, ervaringen uit het verleden en terugkerende thema’s in het
functioneren van de cliënt.
In 1913 introduceerde Watson het behaviorisme, waar gedrag gaat om dat je leert van
ervaringen. Naast kijken naar leren en omgeving, testte hij ideeën met experimenten.
Thorndike formuleerde de Law of Effect: gedrag is gevormd door zijn consequenties.
Skinner, die bekend is door operant leren, kan worden gezien als Watsons afstammeling in
zijn nadruk op leren, de omgeving en experimentele methodes.
Bandura breidde de leer benadering uit door zijn studie van hoe mensen leren van elkaar.
Zijn werk op observationeel leren, die de sociale context en cognitie markeerde, werd een
grote invloed.
Social learning/cognitive-behavioral perspectives benaderingen die nadruk leggen op
zowel leerprincipes als sociale context en cognitie.
In de 20e eeuw ontstonden meerdere bewegingen:
- Mental hygiene movement = gericht op het vergroten van begrip, verbeteren van
behandeling en voorkomen van stoornis
- Child guidance movement = gericht op kinderen deels omdat kindertijd ervaringen
werden gezien als voorspeller van mentale gezondheid in volwassenen.
Omdat kinderen jong zijn en de problemen soms niet snappen, is het belangrijk om een
therapeutische alliantie met ze te vormen (vertrouwensband), om een succesvolle uitkomst
te krijgen. Ook ethische standaarden zijn belangrijk, zoals informed constent. Bij kinderen is
het nodig dat de ouders dit geven (behalve als kind/minor niet bij ouders woont). Soms
moet de vertrouwensband op het spel worden gezet (bijvoorbeeld bij misbruik/gevaar).
Paradigma = een perspectief gedeeld door onderzoekers, ze omvatten assumpties en
concepten en manieren om deze te evalueren.