Kernsamenvatting Verdiepingsvak BTW – Leiden
University
Week 1 – Inleiding in de omzetbelasting; overzicht en mogelijke
herhaling van de basisbeginselen van het EU btw-systeem
Indirecte belasting: de btw wordt geheven bij degene die de consumptie mogelijk maakt; drukt bij de
consument.
Verbruiksbelasting: belasting die de consumptie beoogt te belasten.
Neutraliteitsbeginsel
Kernbeginsel omzetbelasting: ‘het beginsel van fiscale neutraliteit’.
Interne (inwendig) neutraliteit: een verbruiksbelasting – welke beoogt de consumenten te treffen – zal de ondernemer zo
min mogelijk ‘last’ moeten geven; middels aftrek van voorbelasting. De belastingdruk behoort strikt evenredig te zijn aan de
kleinhandelsprijs (=besteding van de consument).
Uitwendige neutraliteit:
- Economische neutraliteit (mededingsneutraliteit): de concurrentieverhoudingen tussen ondernemers dient niet
te worden verstoord. De belastingdruk op vergelijkbare goederen/diensten evenredig moet zijn, maar soms
inbreuk door afwijkende regelingen t.a.v. reikwijdte ondernemerschap, vrijstellingen of verlaagde tarieven. De
toepassing van (niet persoonsgebonden) vrijstellingen is rechtsvormneutraal. Of een prestatie al dan niet
verboden is, is niet relevant, mits zij niet zo verboden zijn dat zij geacht worden buiten het economische circuit te
staan.
- Juridische neutraliteit: de omzetbelasting uitgedrukt in een percentage van de kleinhandelsprijs dient bij gelijke
goederen en diensten gelijk te zijn, in die zin dat de belasting strikt evenredig is aan de kleinhandelsprijs.
Vrijstellingen maken de btw niet absoluut juridisch neutraal vanwege de doorberekening van de omzetbelasting
in de kostprijs (vanwege niet aftrekbaarheid).
De strikte evenredigheid van de omzetbelasting die opgeteld in de gehele keten is verschuldigd aan de prijs die
consument uiteindelijk betaald.
- Externe neutraliteit: de heffing bij invoer dient gelijk te zijn aan de in het binnenland geheven belasting op
hetzelfde goed, terwijl bij teruggaaf bij uitvoer niet meer of minder mag zijn dan de in het binnenland geheven
belasting (teruggaaf van aftrek voorbelasting en nultarief). De daadwerkelijk heffing vindt plaats in het
bestemmingsland (terugzien in plaats van dienst/levering en nultarief).
Wetgeving
Nederland:
- Wet op de Omzetbelasting 1968;
- Uitvoeringsbesluit Wet op de Omzetbelasting 1968;
- Uitvoeringsbeschikking Wet op de Omzetbelasting 1968;
- BUA.
Europa:
- Btw-richtlijn (gericht tot lidstaten en zijn verbindend ten aanzien van het te bereiken
resultaat);
- Btw-verordening (rechtstreekse werking; ook bij de richtlijn onder omstandigheden
mogelijk).
Rechtstreeks beroep op de richtlijn is mogelijk, mits:
- De uitvoeringstermijn van de richtlijn is verstreken;
- De desbetreffende bepaling niet, niet tijdig of niet correct in nationaal recht is omgezet;
- De bepaling onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn of rechten vastleggen die een
particulier tegenover de staat kan doen gelden.
Wanneer stellen van een prejudiciële vraag?
- Twijfel over uitlegging van een communautair begrip of richtlijnbepaling;
- Inbreukprocedure: lidstaat voldoet niet aan zijn verplichtingen m.b.t. uitvoering(stermijn)
van een richtlijn.
,Belastbare feiten, art. 1 Wet OB.
Artikel 1-a (levering Artikel 1-b (ICV) Artikel 1-c (ICV Artikel 1-d
goed/dienst) vervoersmiddel) (invoer)
Wie? Ondernemer, art. 7 Ondernemer, art. 7 Wet Iedereen Iedereen
Wet OB. OB & rechtspersoon,
art. 1a Wet OB
Wat? Levering, art. 3 Wet ICV goederen, art. 17a ICV nieuw Invoeren van
OB en dienst, art. 4 Wet OB vervoersmiddel, art. 17a goederen, art.
Wet OB Wet OB 18 Wet OB
Waar? NL: specifieke NL; indien land NL; indien land aankomst, NL: indien land
regeling, art. 5 & 6 aankomst, art. 17b Wet art. 17b Wet OB invoer, art. 18
Wet OB OB Wet OB
Vrijstelling? Nee, art. 11 Wet OB Nee, art. 17e Wet OB Nee, art. 17e Wet OB Nee, art.
21a/21b Wet OB
Stap 1 – Ondernemer (wie)
Voorwaarden: art. 7 lid 1 en lid 2 Wet OB.
- Ieder;
- Zelfstandig;
- Duurzaam (regelmatig uitvoeren van activiteiten);
- Economische activiteiten (Nederlandse wettekst: beroep/bedrijf, uitleg conform art. 9 lid 1
Btw-richtlijn). Er dient een rechtstreeks verband te zijn tussen een prestatie en een
bedongen tegenprestatie (bezwarende titel, HvJ Tolsma).
HR 6 oktober 1982: art. 7 Wet OB dient richtlijnconform te worden uitgelegd.
HvJ 6 oktober 2009 (SPO Kartner): reclameactiviteiten van een politieke partij zijn niet in de
hoedanigheid van een btw-ondernemer verricht; voor dergelijke activiteiten is er geen markt.
Iemand kan slechts als ondernemer voor de btw worden aangemerkt, indien degene handelt in
hoedanigheid van ondernemer.
Fiscale eenheid, waarbij een groep voor de btw wordt aangemerkt als één ondernemer, artikel 7 lid 4
Wet OB.
- In Nederland gevestigd (eventueel v.i.);
- Ondernemer;
Besluit 18 februari 1998: topholding die zich moeit in het beleid kunnen ook
onderdeel uitmaken van de FE Btw (niet strijdig met Btw-richtlijn);
HvJ 9 april 2013 (Commissie/Nederland): ook niet-ondernemers kunnen onderdeel
uitmaken van de FE.
- Financieel, organisatorisch en economisch verweven.
Organisatorisch: gezamenlijk, althans onder eenheid functionerende leiding;
Economisch: bediening gemeenschappelijke klantenkring, prestaties zijn
complementair of niet verwaarloosbare economische betrekkingen (een
vennootschap binnen de groep verricht hoofdzakelijk prestaties jegens andere
vennootschappen in de groep);
Financieel: meerderheid aandelen met inbegrip zeggenschap.
HvJ 20 juni 1991 Polysar: het enkel houden van een aandelen is geen economische activiteit.
Dividend spruit voort uit de loutere eigendom van het goed.
HvJ AB SKF & Cibo participations: inmenging in beheer van de BV’s is een economische activiteit voor
zover zij gepaard gaat met handelingen die zijn onderworpen aan de btw-heffing (voorbeeld:
administratieve, financiële diensten.
,Vaste inrichting (v.i.): onder andere de vraag of een v.i. als belastingplichtige moet worden
beschouwd ten aanzien van de kosten die aan die v.i. worden doorbelast? Kostendoorbelasting
o.a. ten aanzien van consultancy, management, opleiding personeel, gegevensbehandeling, levering
en beheer software.
HvJ FCE Bank: tussen hoofdhuis en v.i. vinden in beginsel geen prestaties in het economische verkeer
plaats.
Stap 2 – Levering/dienst (wat)
HvJ 3 maart 1994 Tolsma: er dient een rechtstreeks verband te bestaan tussen de verrichte
handeling en de ontvangen tegenprestatie; tegenprestatie is bedongen.
Levering: overdracht van de macht om als eigenaar over een goed (=alle voor menselijke beheersing
vatbare stoffen) te beschikken, art. 3 lid 1 sub a Wet OB.
Dienst: overige, art. 4 Wet OB.
Of het een dienst of levering betreft is casuïstisch; belang is gelegen in art. 5 en 6 Wet OB
(plaatsbepaling).
Duiding prestatie. In beginsel bij een samengestelde prestatie kijken naar de losse onderdelen, HvJ
Card Protection plan (CPP). Indien bijkomend bij de hoofdprestatie, dan zien als één prestatie (= de
hoofddienst).
Hoofdregel I: Elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig
beschouwen. A + B = A + B.
Hoofdregel II: beoordeling vanuit gezichtspunt (objectieve afnemer).
Dienstverrichting waarbij economisch sprake is van één prestatie niet kunstmatig uit elkaar halen,
uitzondering I. A + B = C.
Dienstverrichting bestaat uit één of meerdere elementen, moet een element als bijkomend bij een
hoofddienst worden beschouwd indien deze voor de afnemer geen doel op zich is, maar een middel
om de hoofddienst zo aantrekkelijk mogelijk te maken, uitzondering II. A + B = A.
Bijv. McDonalds zowel speelgoed als eten/drinken bij een HappyMeal: twee losse prestaties of alles
beschouwen als één prestatie? Rechter: alles apart en afzonderlijk in de btw betrekken; van belang
was de waarde en dat er een markt was voor de spullen die bij de McDonalds verkregen werden en
duurzaamheid.
Meerpartijentransactie: ABC-transacties.
Platformfictie: twee opvolgende leveringen.
Indien drie partijen betrokken zijn bij één prestatie alsmede te maken hebben met een van de
ondergenoemde leveringen of diensten (ficties), dan oplossing I. Anders oplossing II.
Fictieve levering, art. 3 lid 3 onderdeel a Wet OB. Met een levering onder bezwarende titel wordt
gelijkgesteld:
- Het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken (=geen verkoop) van een goed;
- Dat hij voor eigen privédoeleinden of voor privédoeleinden van zijn personeel bestemt, dat
hij om niet verstrekt of, meer in het algemeen, dat hij voor andere dan bedrijfsdoeleinden
bestemt,
- Ingeval met betrekking tot dat goed of de bestanddelen daarvan recht op volledige of
gedeeltelijke aftrek van de belasting is ontstaan.
Uitzondering bij goed van geringe waarde, artikel 3 lid 8 Wet OB.
Fictieve diensten, art. 4 lid 3 onderdeel a Wet OB. Ondernemingsvermogen/-goederen gebruikten
voor privédoeleinden van de ondernemer of werknemer of voor andere dan bedrijfsdoeleinden
alsmede recht op aftrek van goed (bijv. auto van de zaak). Consumptie is vereist voor heffing btw; op
consumptie drukt btw.
, Stap 3 – Plaats (waar)
Deze plaats bepaalt welk land heffingsbevoegd is (dus ook de ‘regels’ van dit land voor de stappen
erna, o.a. tarief).
Verricht de ondernemer een dienst of levering?
Levering, hoofdregel:
- Art. 5 lid 1 onderdeel a Wet OB: vervoer;
- Art. 5 lid 2 onderdeel b Wet OB: geen vervoer.
Uitzondering:
- Art. 5 lid 1 onderdeel c tot en met 5b Wet OB.
Dienst, hoofdregel:
- Art. 6 lid 1 Wet OB: plaats B2B; plaats waar de afnemer is gevestigd.
“Voor een als zodanig handelende ondernemer”;
Zie ook art. 7 lid 7 Wet OB: voor plaats-van-dienstregels is een rechtspersoon die
voor btw-doeleinden is geïdentificeerd ook btw-ondernemer.
- Art. 6 lid 2 Wet OB: plaats B2C. Plaats dienstverrichter.
Consumenten;
Rechtspersonen niet geïdentificeerd.
Van belang om te kijken naar de hoedanigheid van de leverancier/afnemer en alwaar deze gevestigd
zijn.
Uitzondering:
- Art. 6a tot en met 6j Wet OB.
Stap 4 tot en met 6 – Vrijstelling, maatstaf van heffing en tarief
Vrijstelling, art. 11 Wet OB. Indien geen btw wordt afgedragen, dan ook geen recht op aftrek van
voorbelasting (=gevolg vrijstelling). Btw mag enkel in aftrek worden gebracht, indien een btw-belaste
prestatie verricht is.
- Onroerende zaken;
- Kleine ondernemersregeling;
- Gevolgen.
Maatstaf van heffing, art. 8 Wet OB.
- Vergoeding = subjectief;
- Fictieve heffingen;
- Specifieke regeling: margeregeling/reisbureauregeling;
- Subjectief versus objectief.
Tarief, art. 9 Wet OB.
- Algemeen;
- Verlaagde tarief (Tabel I);
- Nultarief (Tabel II).
Stap 7 – Verschuldigdheid
Art. 12 Wet OB: wie moet betalen; art. 13 Wet OB: tijdstip van betalen; art. 14 Wet OB: hoe betalen.
Hangt samen met stap 3.
Deze stap bepaalt wie de verschuldigde btw betaalt: de leverancier/dienstverrichter of de afnemer
van de prestatie.
Hoofdregel
- Art. 12 lid 1 Wet OB: dienstverrichter/leverancier.
Uitzondering = verlegd
- Artikel 12 lid 2 of lid 3 Wet OB: afnemer (indien dienstverrichter/leverancier niet in land is
gevestigd waaraan het heffingsrecht van de prestatie aan is toegewezen).