HOORCOLLEGE NATIONALE POLITIEK 1
Prof. Dr. Joop van Holsteyn
Hoorcollege 1
Nederland: proportioneel kiesstelsel: gelijke verhouding tussen aantal stemmen en aantal zetels.
Staat als organisatie/institutie gekenmerkt door externe (erkenning) en interne (geweldsmonopolie)
soevereiniteit.
Natie veeleer (in culturele opvatting), groep mensen die een religieuze, historische, culturele en/of
etnische achtergrond delen en zich beschouwen als natuurlijke politieke gemeenschap: nationale
identiteit.
- In regeringsakkoord wordt aandacht besteed aan het wij-gevoel, de gemeenschap. Dit gevoel
staat onderdruk door bijvoorbeeld de multiculturele samenleving (intern) en het Europese
verband (extern). Kabinet vond het belangrijk om aandacht te besteden aan de Nederlands
identiteit.
De staat wordt niet meer betwist. De natie is onderdeel van publieke politiek.
Nederlandse identiteit: Canon van Nederland
- Nederlanders hebben Holland gemaakt, voortdurende strijd tegen het water. Waterland.
o Hansje Brinker: ’or a little boy putting his finger in the breached dike’. (eigenlijk niet
echt Hansje Brinker, fictief figuur binnen fictief verhaal).
o Waterschappen is een van de eerste democratische instituties, voor provincies en
gemeentes het land zo gingen besturen.
Nederland door jaren heen, grenzen getrokken:
- Taalgrens: tussen romaans en Germaans. België en Nederland.
- Religieus: door Nederland. Katholiek vs. protestant.
- Politiek:
o Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, 80-jarige oorlog. Stadhouders per
provincie.
o Franse of Bataafse tijd gevolgd door Congres van Wenen (1815): Nederland wordt
koninkrijk onder Willem I. provinciale niveau zoals hiervoor is minder belangrijk.
o 1830 splitsing Lage Landen in Nederland en België. 1839 gaf Willem II dit toe. Erfenis
van deze periode was de Eerste Kamer. Om de Belgen voor het afscheiden tegemoet
te komen in hun onvrede, werd de Eerste Kamer ingesteld, hierin kon de adel van
België formeren en enige invloed uitoefenen. Na de afscheiding bleef de Eerste
Kamer ontstaan.
o 1848: ontwikkeling van parlementaire democratie en democratische rechtstaat. In
1848 werd een nieuwe Grondwet van Thorbecke ingesteld.
Thorbecke was een liberalen staatsman.
Belangrijkste kenmerken van Nederlandse bestel verkregen via buitenlandse invloed.
- Eenheidstaat komt door de Fransen
- Monarchie komt door de Britten
- Tweekamerstelsel komt door de Belgen
, - (Grondwet 1848 komt door de Fransen en Duitsers. Er was in het buitenland veel opstand.
De koning wilde dus mee bewegen met zijn land, want hij wilde geen opstanden).
- (pacificatie van 1917)
Nederland
- Verzuild en ontzuild
- Geseculariseerde samenleving
- Aandacht voor zgn. postmaterialistische waarden
- Minder mensen lid van een politieke partij
- Niet virtueel-digitaal
Constitutionele monarchie
- Staat: externe en interne soevereiniteit
o De soevereiniteit van de staat waarborgt de vrede en de veiligheid van de
onderdanen.
- Zwaardmacht: geweldmonopolie. Een persoon, soort scheidsrechter, die kan ingrijpen bij
binnenlandse conflicten. De schaduwzijde is dat maar een partij de monopolie heeft, wat doe
je als die zwaardmacht niet goed wordt gebruikt?
o Geweldsmonopolie <> wie bewaakt de bewaker
o Tegen anarchie <> tegen tirannie
o Instrument van de staat <> waarborg tegen de staat
In Amerika hebben ze bijvoorbeeld wel wapens, om zichzelf te kunnen
beschermen tegen de staat.
o Synthese: recht als instrument van de staat EN waarborg tegen de staat:
RECHTSTAAT. Er moet een evenwicht gezocht worden tussen enerzijds een krachtige
staat die kan optreden en anderzijds burgers die voldoende vrijheid hebben om zich
te kunnen verdedigen tegen die staat.
‘de rechtsstaat is een soevereine staat die door het recht wordt beheerst. Er
geldt de heerschappij van het recht, de rule of law. Men spreekt ook wel
over het legaliteitsbeginsel als grondslag van de rechtstaat’.
- Constitutie is meer dan alleen een grondwet.
o Grondwet:
Klassieke rechten: mensenrechten. Onthouding staatsbemoeienis.
Allen die zich in Nederland bevinden.
Waarborgend
Politieke rechten: recht op deelname aan staatsbestuur.
Iedere Nederlander
Waarborgend
Sociale rechten: de overheid moet bepaalde dingen voor elkaar krijgen,
bewoonbaarheid, arbeidskansen, gezondheidszorg.
Zorg van de overheid is gericht op
Taakstellend
Rechtstaat is gekenmerkt door:
- grondrechten
- legaliteitsbeginsel,
, - machtenscheiding/-spreiding
o Territoriaal: multi-level governance
o Functioneel: trias politica Montesquieu, belangrijke denker.
Parlementaire, vertegenwoordigende democratie
- De inbreng en invloed van burgers is steeds groter geworden. Door invoeren van algemeen
kiesrecht (1917/1919) is de inbreng natuurlijk veel groter geworden.
- Klassieke democratie: Atheense stadstaat, Rousseau met volonte generale (algemene wil).
- Schumpeter (1943): aanval op ‘klassieke model’. Algemene belangen en betrokken burgers
bestaan niet. Zijn alternatief: democratisch-elitism. Dit houdt in volk kiest tussen
concurrerende politieke elites.
o Dahl: pluralistische variant met zogenaamde polyarchie: veel mensen doen mee in
de besluit vorm.
- Kritiek in jaren 60/70 op elitisten door neo-democraten. Er moest meer kunnen worden
geparticipeerd. Niet alleen de elite. Het ideaal is voor hun de participatie-democratie.
Burgers zouden zich meer moeten kunne bemoeien met besluit vormen.
- De meerderheid in Nederland is redelijk tevreden over de democratie in Nederland.
, Hoorcollege 2
Het recht als instrument van de staat en het recht als waarborg tegen de staat.
A country of minorities (vooral eind 19 en 20e eeuw, maar ook momenteel nog). Dit is misschien
wel het kenmerk van de Nederlandse politiek.
De aanwezigheid van minderheden is een probleem, omdat het kan leiden tot onbestuurlijkheid.
- Geen politieke partij met meerderheid, partijen gaan niet de meerderheid kunnen behalen,
dus de helft van 150 zetels.
- Twee of meer relevante maatschappelijke en politieke dimensies of scheidslijnen. De
samenleving wordt verdeeld in verschillende groepen door maatschappelijke en politieke
verschillen tussen mensen. (vooral 20e eeuw).
- Vergaande segmentering van Nederlandse maatschappij.
De eerste scheidslijn was de religieuze scheidslijn. De tweede sociaaleconomische scheidslijn.
Meervoudige betekenis minderheid: 1. Cijfermatig en 2. Sociaal-psychologisch (groepsidentiteit in
termen van religie en sociale klasse). Figuur 2.1
Groepen met bijbehorende partijen:
Katholieken (KVP, katholiek volkspartij)
Gereformeerd (ARP, antirevolutionaire partij)
Dutch Reformed (CHU, Christelijke historische unie)
Working class (PvdA)
Middle class (VVD)
Verzuiling: zuil:
Een zuil is dan een bevolkingsgroep met een eigen complex van maatschappelijk-politieke
organisaties, waaronder een politieke partij en een eigen en onderscheiden subcultuur, op
godsdienstig en ideologische grondslag.
- Een zuil is een beeld. Mensen leven niet in zuilen, het is een beeld wat toen ontstond, een
diagnose.
Periode: tussen 1925-1965, hiervoor nog niet verzuild doordat bijvoorbeeld de katholieken en
protestanten zich nog niet in de politiek betrokken hadden.
In de regel zijn er vier zuilen, hier valt over te debatteren. Socialisten en liberalen zouden een groep
kunnen zijn. De protestanten zijn ook in gereformeerd en hervormd gesplitst kunnen worden.
Verzuiling is nog terug te zien. Bijvoorbeeld Radboud universiteit, waar bisschoppen nog
invloed hadden in het kiezen van het bestuur van de universiteit. Hier is uiteindelijk afgelopen
jaar een rechtszaak overgekomen.