SAK 3
Grondslagen
Hoofdstuk 2.4.3 Het Handelen
Dimensies
Doordat mensen iets doen (doing) kunnen zij zich ontwikkelen (becoming) en ‘zijn’ zij iemand (being).
Identiteit en rol zijn aspecten die een relatie hebben met de dimensie ‘zijn’. Tevens kunnen de
activiteiten waarin iemand betrokken is een ervaring van ‘zijn’ (being) geven. Door het doen (doing)
hebben mensen namelijk ook het gevoel dat zij tot een bepaalde groep behoren of willen behoren
(belonging).
Hoofdstuk 7.5.8 Enabling (mogelijk maken)
Enabling; het mogelijk maken dat mensen de dagelijkse handelingen die zij belangrijk en betekenisvol
vinden, kunnen kiezen, organiseren en uitvoeren.
Kennis hebben van het concept enabling en van de interventies die hierbij passen, en de cliënt actief
betrekken als ervaringsdeskundige, ondersteunt ook de toepassing van vele hier beschreven
concepten als empowerment, participatie en autonomie. Via enabling wordt het mogelijk dat de
cliënt als individu, organisatie of populatie de middelen en mogelijkheden heeft om betrokken te zijn
bij het oplossingen vinden tot het gewenste handelen te komen
Hoofdstuk 7.4.4 Gezamenlijke besluitvorming
Gezamenlijke besluitvorming is een proces waarbij de cliënt en zorgverlener gezamenlijk tot een
besluit over de gewenste zorg en interventie komen. Elwyn en collega’s beschrijven een praktisch
stappenplan om tot gezamenlijke besluitvorming te komen. De drie stappen zijn: keuzegesprek
(choice talk), optiegesprek (option talk) en beslissingsgesprek (decision talk).
In het keuzegesprek weet de cliënt dat er redelijke opties beschikbaar zijn en dat er dus iets te kiezen
valt. Bij het optiegesprek ondersteunt de professional het afwegen van voorkeuren en het nemen
van de beste beslissing.
Mroz en collega’s gaan uit van hoop, wensen en dromen van de cliënt, zij stellen da bij gezamenlijke
besluitvorming (shared decision making) hoop een belangrijke plek heeft in de interventie en
aandacht verdient binnen het onderwijs. Zij benadrukken echter ook dat niet ieder individu de
vaardigheden heeft of in de positie verkeert keuzes te maken.
Hoofdstuk 18.1 Inleiding
Het CAOT (Canadian Association of Occupational Therapists) legt de focus op het kerndomein van de
ergotherapie: uitvoeren van het handelen en op het cliëntgecentreerd werken. Het CMOP beschrijft
de uitvoering van het dagelijks handelen als de dynamische interactie van de persoon, de activiteiten
en de omgeving. In 2007 werd het CMOP uitgebreid tot het CMOP-E, waarbij de ‘E’ staat voor
engagement.
Betrokken zijn in het dagelijks handelen van de ander
Mensen kunnen betrokkenheid ervaren in het handelen, ze kunnen opgaan in de activiteit. Maar ze
kunnen ook daadwerkelijk betrokken zijn in een activiteit. Mensen kunnen ook betekenis ontlenen
aan het betrokken zijn in en bij het dagelijks handelen van de ander.
Het CMOP ondersteunt ergotherapeuten om de samenwerking met de cliënt vorm te geven. Het
Occupational Performance Process Model (OPPM) is een procesmodel met de focus op dagelijks
handelen en participatie van de cliënt. Bij het gebruik van het OPPM wordt het cliëntgecentreerd
werken, in iedere fase van het ergotherapieproces, vormgegeven. Het CPPF (Canadian Practice
Process Framework) is een raamwerk dat gericht is op het mogelijk maken van het handelen, van een
persoon (met zijn systeem), organisatie of populatie.
,Hoofdstuk 18.2 Het CMOP-E: achtergrond, theoretische onderbouwing en structuur
De ontwikkeling van het CMOP kwam voort uit het streven van de CAOT om algemene nationale
richtlijnen voor de praktijk van ergotherapie te hebben met de focus op cliëntgecentreerd werken.
Het nieuwe CMOP-E heeft twee belangrijke functies voor de ergotherapie:
Beschrijft het de drie kernconcepten van ergotherapie en levert het een grafische representatie van
het ergotherapeutisch perspectief; de uitvoering van het dagelijks handelen vindt plaats in een
omgeving en is het resultaat van de dynamische interactie tussen persoon, zijn handelen en de
omgeving. Veranderingen die in een van de concepten zullen altijd de andere concepten
beïnvloeden. De dwarsdoorsnede, met het dagelijks handelen op de voorgrond en in het centrum,
geeft het kerndomein van ergotherapie een centrale plaats en laat zien dat ergotherapeuten zich
bezighouden met het menselijk handelen, de handelende persoon en de invloed van het dagelijks
handelen en de omgeving. Het CMOP-E richt zich op de individuele verandering en de
sociaalmaatschappelijke verandering. Andere modellen, bijvoorbeeld het Model Of Human
Occupation (MOHO) richt zich alleen op het veranderen van de persoon. De aspecten van de persoon
en de omgeving van de persoon.
Figuur 18.1 Canadian Model of Occupational Performance and Engagement, links bovenaanzicht,
rechts dwarsdoorsnede.
De relaties tussen de concepten in het CMOP-E, als inhoudsmodel, zijn mede gebaseerd op de
theorieën van flow (Csíkszentmihályi 1999), self-efficacy (Bandura 1986) en social change (Whiteford
en Wright-St Claire 2005). Die theorieën dragen bij aan het begrijpen van de uitdaging die mensen
ervaren in het dagelijks handelen ( occupational challenge) en de keuzes die ze maken ( occupational
choice).
Hoofdstuk 18.2.1 Visie en concepten
De achtergrond van het CMOP-E wordt beschreven aan de hand van de concepten persoon, dagelijks
handelen, omgeving en levensloop. Het CMOP-E is een inhoudsmodel
Persoon (person)
De persoon wordt gezien als een geïntegreerd geheel van spirituele, sociale en culturele ervaringen
en waarneembare capaciteiten (performance components). Spiritualiteit huist in een persoon, wordt
gevormd door de omgeving en geeft betekenis aan het dagelijks handelen. Het erkennen van mensen
als spirituele wezens betekent een erkenning van hun intrinsieke waarden en respect voor hun
overtuigingen, waarden en doelen. Ergotherapeuten verkennen de spiritualiteit van de persoon door
te luisteren naar de cliënt, door met hen te spreken over hun leven en over de keuzes die ze maken
en door samen te reflecteren op de dagelijkse handelingen die betekenisvol zijn. Het betekent dat de
ergotherapeut de cliënt als een geheel beschouwt en weet dat een verengde blik op delen van de
persoon, geïsoleerd van andere mensen en andere elementen uit de omgeving, betekenisloos is.
,Affectief (affective)
Affectie beschrijft de gevoelens van de persoon en bevat sociale en emotionele functies en
interpersoonlijke en intrapersoonlijke factoren. Het betreft het gevoel en de emotie die de persoon
ervaart tijdens zijn dagelijks handelen dat hij alleen of samen met anderen uitvoert.
Cognitief (cognitive)
Cognitie beschrijft het denken en bevat alle mentale functies, zowel cognitief als intellectueel.
Hieronder vallen ook waarneming, concentratie, redeneren en oordeelsvermogen. Er wordt bij de
persoon niet gekeken naar een enkele functie als geheugen, maar naar het proces van denken
gedurende het dagelijks handelen.
Fysiek (physical)
Fysiek beschrijft het ‘doen’ en omvat alle sensorische, motorische en sensomotorische functies. Bij
de persoon wordt niet gekeken naar de kwaliteit van spiertonus, maar naar de uitvoerende
capaciteiten van de cliënt tijdens het dagelijks handelen.
Spiritueel (spiritual)
De essentie van het leven ( innate essence of self) is het meest wezenlijke onderdeel van het zelf, dat
in al de acties van de persoon tot uitdrukking komt.
Spiritualiteit is een van de vier fundamentele elementen binnen de persoon. In Hasselkus wordt
spiritualiteit beschreven als basis voor motivatie en keuze voor het uitvoeren van activiteiten.
Spiritualiteit voedt en ondersteunt de eigenwaarde en innerlijke kracht en geeft kinderen veerkracht.
Ergotherapeuten krijgen te maken met spiritualiteit als zij de ervaringen van de cliënt en de
betekenis die het dagelijks handelen voor hem heeft proberen te begrijpen.
Dagelijks handelen (occupation)
In het CMOP-E wordt dagelijks handelen beschreven als de brug die de persoon met de omgeving
verbindt, waarbij het individu de omgeving beïnvloedt door het uitvoeren van zijn activiteiten. In het
CMOP-E is het dagelijks handelen gericht op zelfzorg (self-care), productiviteit (productivity) en
ontspanning (leisure). Het dagelijks handelen is daarbij meer dan het uitvoeren van een activiteit. Het
dagelijks handelen wordt gezien als het uitvoeren van activiteiten die betekenis hebben in een
specifieke context. Waar activiteiten en taken bepaalde doelen vervullen, geeft het dagelijks
handelen betekenis aan het leven. Het is een complex proces waarin een persoon betekenisvolle
activiteiten uitvoert in interactie met zijn omgeving. De complexiteit is niet zichtbaar omdat de
betekenis, doelen, waarden en overtuigingen achter het dagelijks handelen niet direct
waarneembaar zijn. De betekenis die het handelen heeft wordt pas duidelijk wanneer een persoon
daarover vertelt.
Het CMOP-E beschrijft zes uitgangspunten van het dagelijks handelen:
- De mens is een handelend wezen
- Dagelijks handelen beïnvloedt gezondheid en welzijn
- Regelt de tijd
- Structureert het leven
- Geeft betekenis aan het leven
- Is een persoonlijke ervaring
Omgeving (environment)
Continu wordt uitgegaan van de interactie persoon-handelen-omgeving waarbij geen sprake is van
hiërarchie. De omgeving speelt een belangrijke rol in de betekenis die aan dagelijks handelen wordt
toegekend, in het begrijpen van het handelingsvraagstuk en in het zoeken naar oplossingen.
, Cultureel (cultural)
Cultureel zijn etnische, raciale, ceremoniële en routinematige activiteiten/praktijken, gebaseerd op
de ethiek en het waardesysteem van bepaalde groepen.
Institutioneel (institutional)
Maatschappelijke organisaties en activiteiten/praktijken, waaronder beleid,
besluitvormingsprocessen, en procedures. Bevat economische aspecten zoals economische diensten,
financiële prioriteiten, mogelijkheden voor vergoeding en subsidie, ondersteuning voor werknemers,
juridische diensten en politieke aspecten. Onder institutioneel vallen ook de door de overheid
gesubsidieerde diensten, wetgeving en politieke praktijken.
Fysiek (physical)
Natuurlijke en bebouwde omgeving bestaande uit gebouwen, tuinen, wegen, transportvoertuigen,
technologie, het weer, de natuur en andere objecten in de omgeving.
Sociaal (social)
Sociale prioriteiten aangaande alle elementen van de omgeving, patronen van relaties van mensen in
een georganiseerde gemeenschap, sociale groeperingen gebaseerd op gezamenlijke interesses,
waarden, attitudes en overtuigingen.
Hoofdstuk 18.2.2 Dagelijks handelen en levensloop (occupational life course)
De dynamische interactie tussen de persoon, omgeving en het dagelijks handelen ontwikkelt zich in
de tijd. De relatie tussen deze concepten verandert gedurende de levensloop in reactie op
mogelijkheden en uitdagingen en zal de levensloop van ieder individu vormen. Door veranderingen
in de persoon-omgeving-handelen-ontwikkelen-interacties zal de levensloop van een persoon zich
verder ontwikkelen, aanpassen of transformeren tot nieuwe handelingspatronen. Hoewel de
levensloop voor het dagelijks handelen gezien kan worden als een opeenstapeling van ervaringen,
verloopt deze levensloop niet voorspelbaar. Ontwikkelingsachterstand, ziekte, een chronische
aandoening of andere persoonlijke problemen zullen hun invloed hebben op de levensloop en zullen
handelingspatronen van personen veranderen. Handelingspatronen veranderen, omdat mensen
andere uitdagingen aangaan en onvoorziene paden betreden die nieuwe eisen aan hen stellen. Ook
veranderingen in de omgeving, zoals de introductie van moderne technologie, brengen diverse
fysieke en mentale eisen met zich mee die dwingen tot aanpassing van het dagelijks handelen.
De visie op het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement
Participatie in de samenleving wordt weergeen in de relatie tussen de concepten ‘persoon’,
‘omgeving’ en ‘dagelijks handelen’. Participatie is sterk gerelateerd aan de sociale rollen en zingeving
die uniek zijn voor elke persoon in zijn specifieke omgeving. Participatie wordt dus gezien als een
deelname aan de maatschappij op een voor de persoon zinvolle wijze.
Dagelijks handelen wordt beschreven als een verzameling activiteiten en taken uit het dagelijks
leven, waar het individu en de cultuur waarde en betekenis aan geven.
Interventie gericht op de uitvoering en betrokkenheid van het dagelijks handelen
Het CMOP-E, dat gebaseerd is op het mogelijk maken van het dagelijks handelen, geeft de
mogelijkheid om ondersteunende en beperkende factoren die van invloed zijn op de uitvoering en de
betrokkenheid van het dagelijks handelen van personen, organisaties en populaties te herkennen.
Daarnaast biedt het mogelijkheden zich te richten op het verbeteren van de fit van persoon-
handelen-omgeving om de uitdagingen met betrekking tot het dagelijks handelen (occupational
challenges) te verminderen.