AFP periode 1
Inhoudsopgave
LES 1 – KENNIS MAKEN MET KLINISCH REDENEREN 2
LEST 2 – BASIS PARAMETERS 4
LES 3 – CEL- EN WEEFSELLEER 8
LES 4 – CEL- EN WEEFSELLEER EN WEEFSELTYPEN 19
LES 5 – BASIS PARAMETERS 32
LES 6 – FARMACOLOGIE 35
LES 7 – BLOED SAMENSTELLING 40
LES 9 – CARDIOVASCULAIR SYSTEEM 50
LES 10 – ELEKTROFYSIOLOGIE VAN HET HART 61
LES 11 – ZUURSTOF MYOCARD 68
LES 12 – HYPERTENSIE 73
LES 13 – HARTFALEN 78
LES 14 – STANDAARDEN EN CLASSIFICATIES HARTFALEN 84
LES 15 – VERPLEEGKUNDIG REDENEREN IN DE CONTEXT 85
,Les 1 – Kennis maken met klinisch redeneren
Leerdoelen
1. Welke deelvaardigheden zijn nodig voor een verantwoorde klinische redenatie?
2.
3. –
4. Wat is de relatie tussen klinisch redeneren en methodisch handelen?
5. Wat is de relatie tussen kennis van biomedisch domein en het klinische
besluitvormingsproces?
Inhoud
Anatomie: bouwstenen van het menselijk lichaam
Fysiologie: hoe delen in het lichaam werken
Pathologie: wanneer het met de anatomie en fysiologie niet goed gaat
Klinisch redeneren: het continu procesmatig gegevens verzamelen en analyseren gericht op
het vaststellen van vragen en problemen van de zorgvrager, en het kiezen van daarbij
passende zorgresultaten en interventies
Voor het klinisch redeneren zijn de volgende begrippen van toepassing:
• Kennis: bv van anatomie, fysiologie, psychologie, pathologie en farmacologie
• Vaardigheden: kan op basis van de verzamelde informatie de verpleegkundige
zorgvragen, zorgresultaten en interventies vaststellen
• Attitude: bv rekening houden met de wensen, behoeften van zorgvrageren en diens
naasten
CanMeds: samentrekking van de woorden Canadian Medical Education Directives for
Specialists. Met competentie wordt gedoeld op een gedragsrepertoire waaruit blijkt dat een
zorgverlener is toegerust met voldoende kennis en vaardigheden op dat gebied om goed te
functioneren in de praktijk
DENWIS: Dutch-Early-Nurse-Worry-Indicator-Score, niet pluis gevoel/ongerustheid (9
indicatoren)
• Verandering in ademhaling (hoorbaar, kortademig, geen volzinnen kunnen praten,
hulp ademhalingsspieren)
• Verandering in circulatie (kleur, transpireren, koud, slechte doorbloeding,
oedemen(vochtophoping))
• Temperatuur (rillingen)
• Mentale verandering (slaperig, verward)
• Agitatie (rusteloos, angstig)
• Pijn (nieuwe pijn, toenemend of aanhoudend)
• Een niet verwacht verloop (geen vooruitgang, misselijk, bloeding, duizelig)
• Patiënt geeft aan (niet goed voelen, gevoel van naderend onheil (paniekaanval))
• Subjectieve observatie verpleegkundige (verandering in gedrag, blik in de ogen)
Verpleegkundig proces: systematische, creatieve benaderingswijze voor het denken en doen
van verpleegkundigen die gebruikt wordt om patiëntengegevens te verkrijgen, te
categoriseren en te analyseren en om acties te plannen om aan de patiëntbehoeften te
,voldoen. Deze probleemoplossende methode vereist het kunnen nemen van besluiten,
klinisch inzicht en een aantal kritische cognitieve vaardigheden. Het biedt een kader voor het
soort kritisch denken dat verpleegkundigen doen.
Anna Diaz plant plant uitvoerig evaluaties
• Anamnese: verzamelen, verifiëren, ordenen en vastleggen.
• Diagnose: interpreteren, verifiëren, labelen en vastleggen.
• Planning van resultaten: doelen, prioritering, afstemming.
• Planning van interventies: standaard verpleegplan, individueel verpleegplan en
interventies.
• Uitvoering: zelf uitvoeren, delegeren, mondelinge overdracht en vastleggen.
• Evaluatie: evalueren op de anamnese, diagnose, planning van resultaten, planning
van interventies en de uitvoering. A.d.h. daarvan: proces, product, verpleegplan
bijstellen. Als dat allemaal goed is → einde verpleegrelatie.
Methodisch handelen: bij methodisch werken gaat het om een bewuste en systematische
aanpak van het verpleegkundig handelen. Er wordt eerst bedacht hoe het probleem
aangepakt gaat worden. Vervolgens wordt een plan opgesteld en ten uitvoer gebracht.
Methodisch werken geeft overzicht: de werkzaamheden zijn goed en doordacht voorbereid.
Al deze definities hebben met elkaar gemeen dat ze erop wijzen dat klinisch redeneren,
methodisch handelen en het verpleegkundig proces een continu en systematisch proces is
van gegevens verzamelen, beoordelen, prioriteiten stellen en actie ondernemen. De
verpleegkundige koppelt kennis aan patiëntgegevens en trekt op basis hiervan conclusies
Auto-anamnese: gezondheidsgeschiedenis van de patiënt zelf te horen krijgen.
Hetero-anamnese: gezondheidsgeschiedenis van een naasten van de patiënt te horen
krijgen.
SBAR: Situatie Achtergrond (behandelplan doorgeven) Beoordeling (ik denk aan…)
Aanbeveling (ik stel voor…)
ABCDE: Airway (luchtweg) Breathing (ademhaling) Circulation (bloedsomloop) Disability
Exposure Full set of vital signs (bv drain die niet goed loopt)
Meneer van Stiphout
Decompensatio cordis (hartfalen): het hart is aan het decompenseren
Rechts decompensatie: zuurstofarm bloed wordt niet gepompt, dus vocht hoopt zich op in
de benen
Links decompensatie: vocht in de longen (longblaasjes)
Onderzoeken bij hartfalen:
• Bloeddruk
• Hartfilmpje
• Bloeduitslagen
, Lest 2 – Basis parameters
Leerdoelen
1. Heeft kennis en maakt gebruik van medische terminologie
2. Kent de normaalwaarden van relevante basisparameters
3. Selecteert relevante observatieparameters aan de hand van aangeboden casus
4. Relateert observatieparameters aan orgaanfuncties
5. Kent de redeneerhulpmiddelen ABCDE, (M)EWS, SBAR en DENWIS
Voorbereiding
Kennisclip over klinisch redeneren
Anatomie: gaat over de bouw van het menselijk lichaam.
Fysiologie: gaat over het functioneren van het menselijk lichaam.
Pathologie: gaat over afwijkingen van het menselijk lichaam t.o.v. de anatomie en fysiologie.
Holisme:
• Lichamelijk (anatomie, fysiologie en pathologie)
• Mentaal
• Emotioneel
Aëroob celmetabolisme: het functioneren van de cellen waar O2 voor nodig is.
DO2 = CO x CaO2 staat voor de hoeveelheid O2 die afgeleverd wordt aan de cellen om een
aëoob celmetabolisme in gang te kunnen zetten, is afhankelijk van de cardiac output (= hart
minuut volume) vermenigvuldigt met de zuurstof hoeveelheid (arterieel) in de slagaders.
Dus → hart minuut volume x de hoeveelheid zuurstof aanwezig in de slagaders = de
hoeveelheid O2 die afgeleverd wordt aan de cellen.
Zintuigen:
• Kijken
• Luisteren
• Voelen
• Ruiken
• Proeven