Samenvatting AFPF1
Kennistoets van 80 ja/nee vragen (waarvan 40 AFP, en 40 KERN1a/c)
AFP
Sub onderwerpen Aantal
vragen
Klinisch Methodisch handelen 6
redeneren Observatieparameters
Orgaanfuncties
Redeneerhulpen
Cel- en Algemene celleer 5
weefselleer Osmose, diffusie, filtratie
Actief transport
Intercellulair & extracellulair
Transport voeding- en afvalstoffen
Filtratiedruk
COD/ KOD
Oedeem
Structuur en functie van de weefsels
Basisparameter Parameters en normaalwaarden 4
s Afwijkende parameters
Verpleegkundige diagnoses
Bloedcirculatie Bloedcellen en eigenschappen 6
Verhouding bloedcellen en plasma
Stolling
Lymfestelsel
Cardiovasculaire Anatomie hart 11
systeem Grote/kleine circulatie
Arteriën en venen
Pompfunctie hart
Normaalwaarden
Prikkelgeleiding
Cardiac output
Elektrofysiologie van hartspier
Autonoom zenuwstelsel
Interne en externe respiratie
Zuurstoftransport
Pathofysiologie kransslagaders
Hypertensie
Medicatie en bloeddruk
Hartfalen Klachten 5
Links/ rechts falen
Gezondheidsdertimanten
Fasen
ADL
Multidisciplinaire aanpak
Farmacologie Farmacokinetiek 3
, Farmacodynamiek
Farmacokinetische processen
- Absorptive
- Distributie
- Metabolism
- Eliminatie
Farmacologie bij ouderen
Hoofddoelen
kent de principes van klinisch redeneren, verpleegkundige kennis en verpleegkundige
classificaties;
kent de onderliggende basisprincipes uit de anatomie, fysiologie, psychologie,
pathologie en farmacologie;
past deze principes van klinisch/verpleegkundig redeneren toe op een specifieke casus;
heeft kennis van de parametrie;
heeft kennis welke diverse parameters er zijn;
heeft kennis van de normaalwaarden van de parameters en de relevantie;
legt de cel- en weefselleer uit;
beschrijft de anatomie en fysiologie van het hart, bloedcirculatie en het lymfestelsel;
legt de geselecteerde pathologie uit.
Pathologie
- Decompensatio cordis
- Mycordinfarct
- Anemie
- Neutropenie
- Stollingsstoornissen: bv. trombocytopenie
- Ritmestoornissen
,Anatomie: de kennis over hoe het lichaam opgebouwd is en hoe het eruitziet.
Fysiologie: activiteiten in het lichaam (taken organen, wat orgaan nodig heeft om werk goed
te doen, samenwerking tussen verschillende onderdelen lichaam)
Pathologie: ziekteleer
Structuren Slagader: arteria.
Ader: vena. Meervoud is venae
Zenuw: nervus. Zenuwen zijn nervi
Spier: musculus. Meervoud is musculi.
Lichaam als geheel hoofd (Lat. het caput) met de schedel (Lat. het cranium);
romp, samengesteld uit borstkas (Lat. de thorax) en buik (Lat.
het abdomen);
Andere gebieden de hals (Lat. het collum) en de nek (Lat. de nucha);
de oksel (Lat. de axilla/ axillair)
de liezen (Lat. de regio inguinalis);
de schaamstreek (Lat. de regio pubica);
de bilnaad (Lat. het perineum), tussen anus en geslachtsorgaan
Hoofd het voorhoofd (Lat. de regio frontalis)
de slapen (Lat. de tempora, de regio temporalis);
het achterhoofd (Lat. het occiput, de regio occipitalis);
de zijkant van de schedel (Lat. de regio parietalis).
Aangezicht de wenkbrauwen (Lat. de supercilia);
de ogen (Lat. oculi, enkelvoud de oculus);
de wangen (Lat. bucca, de regio buccalis);
de jukbeenderen (Lat. de regio zygomatica);
de kin (Lat. het mentum, de regio mentalis);
de mond (Lat. de regio oralis) met het plooitje in de middellijn
van de bovenlip (Lat. het philtrum).
Romp de sleutelbeenderen (Lat. claviculae, enkelvoud de clavicula);
de lijn die van boven naar beneden het sleutelbeen
doormidden snijdt, heet de midclaviculaire lijn. De punt van het
hart hoort binnen deze lijn te blijven.
de borstkas van voren heet het pectus, bijvoeglijk naamwoord
pectoraal;
de bovenbuik, de maagkuil (Lat. de fossa epigastrica);
de navel (Lat. de umbilicus, bijvoeglijk naamwoord umbilicaal).
Rug de lende links en rechts (Lat. de lumba, lumbalis),
de billen (Lat. de nates) en de bilspleet (Lat. de sulcus glutaeus).
Holtes waarin de schedelholte, de intracraniële holte met de hersenen;
organen liggen de borstholte, de thoracale holte;
de buikholte, de peritoneale holte; deze loopt over in
het grote bekken (‘bekken’), het pelvis major; deze holte zet
zich naar beneden voort in
het kleine bekken, het pelvis minor.
Overig binnen: intra, endo (endothel)
buiten: extra
eroverheen: epi (epitheel)
, boven: supra, superior
onder: sub, infra, inferior
ervoor: ante, (anteflex), anterior
erachter: retro
links: sinister (sinistra)
rechts: dexter (dextra)
ernaast: para
ertussen: inter
Figuur 1.3 - >
A en B Plaatsaanduidingen in het lichaam.A
distaal B proximaal C centraal D perifeer E
mediaal F lateraal G craniaal H caudaal I
ventraa J dorsaal K rostraal 1 centrum 2
mediaan
< - Figuur 1.4
Vlakken en richtingen.1 horizontale vlak 2 sagittale vlak 3
mediane vlak 4 frontale vlak
Lichamelijk onderzoek: