Samenvatting Methodologie
Week 1. H1 t/m H4
Kennisclips
Sociaal wetenschappelijk onderzoek = academisch onderzoek uitgevoerd door sociale
wetenschappers. Binnen de universiteit, binnen de sociale wetenschappen. Vaak gebruik theorieën
en concepten uit sociale wetenschappen
- Systematisch: Stappenplan volgen, onderzoeksproces, bewuste planning, onderzoeksplan,
onderzoeksvraag, reportage.
Contrast = ad hoc, intuïtief wat kan leiden tot conformation bias (selectief zoeken naar
informatie/alleen waarde hechten aan informatie die je eigen ideeën bevestigen).
- Transparant: controleerbaar, open voor kritiek, uitleg en reflectie over hoe je tot kennis bent
gekomen
Contrast = ondoorzichtig en dogmatisch (niet vatbaar voor discussie)
- Empirisch bewijs geeft de doorslag. Kennis vergaard door zintuigen en waarnemingen
Contrast= speculatie, eigen ideeën. Rationalisme (kennis vergaren door denken/redeneren)
Waarom? -> Begrijpen of onderzoeken aspecten in onze samenleving die nog onopgelost zijn.
Alledaags onderzoek = Zonder stappenplan, even googelen waar je heen wilt op vakantie.
Stappen in het onderzoeksproces (systematisch) = cyclus van empirisch-wetenschappelijk onderzoek
1. Onderzoeksvraag -> Invloed op alle andere stappen. Wetenschappelijk probleem of focus op
praktijk? Handig wel beginnen met een onderzoeksvraag
Soorten vragen:
- Verkennend/Exploratief = Inventarisatie. Welke factoren spelen een rol? Welke soorten zijn
er?
- Beschrijvend = Hoe groot is het probleem?
- Verklarend = Waarom? Welke factoren hebben een negatieve of positieve invloed?
- Evaluatie = Hoe effectief? Wat zijn de voor en nadelen?
2. Literatuur bestuderen (literature review)
3. Concepten en theorie -> Meer in het midden, je denkt continu na over de theorie. Rol theorie is
groot. Twee richtingen van theorieontwikkeling:
Deductie = van algemene theorie naar concrete hypothese (die dan toetsen) Gebaseerd op logische
afleiding. Afleiden van concrete, toetsbare hypotheses op basis van proposities (theoretische
uitspraken).
Inductie= van specifieke observaties naar theorie. (Je zit er midden in!) Begint bij empirie. Op basis
van empirische observaties data verzamelen en hieruit een algemene conclusie (theoretische
uitspraak)
Vaak onderzoek allebei, eerst deductie, dan inductie. Soms vaker rondje volgen, herhaling (iteratie).
Zoals bij Grounded Theory-> Beginnen bij observaties, dan theorie, dan nieuwe data verzamelen,
theorie uitbreiden.
Inductieprobleem = bouwen theorie op basis van observatie, maar geen logische zekerheid. Kalkoen.
1
,4. Selectie van onderzoekseenheden (sampling cases). Ontwerp onderzoek -> Wie ga je interviewen?
Hoeveel mensen? Waar ga ik deze mensen vinden? Hoe lang gaat mijn onderzoek duren? Hoe vaak
ga ik mensen interviewen?
5. Data verzameling
6. Data analyse
7. Rapportage (writing up)
In een cirkel. Klaar met onderzoek, vaak nieuwe vragen, vervolgonderzoek.
Reconstructed logic: een duidelijke stap voor stap procedure
Logic in practice: rommeliger, verschilt per project, meer flexibel. Tussen 4-6 (vaak bij kwalitatief
onderzoek) heen en weer tussen stappen. Reflecteren is dan het belangrijkste geworden.
Kwalitatieve en kwantitatieve benaderingen
Filosofische uitgangspunten. Begrijpen verschillende benaderingen en fundamentele aannames.
Verschil ontologische en epistemologische (vakgebieden). Beinvloed je keuzes.
Ontologie = zijnsleer
- Wat is het zijn?
- Wat is de aard van de werkelijkheid?
- Hoe ziet de sociale werkelijkheid in elkaar?
Objectivisme = standpunt dat er een werkelijkheid bestaat die onafhankelijk (seperately) is van het
menselijk bewustzijn. Sociale fenomenen zijn extern buiten onze interactie.
Constructivisme = standpunt dat er geen werkelijkheid bestaat die onafhankelijk is van het menselijk
bewustzijn. Werkelijkheid is subjectief bouwsel (social construction), dat door individuen of groepen
(subjecten) wordt gevormd. Subjectieve sociale constructies in ons hoofd, beeld ontstaan door ons,
zelf gemaakte werkelijkheid.
Epistemologie= kennisleer
- Hoe kunnen wij dan kennis krijgen van de werkelijkheid?
- Wat is de oorsprong, aard, reikwijdte van onze kennis?
- Hoe kunnen we de werkelijkheid om ons heen kennen?
- How to obtain knowledge of the social world?
- Kennis vergaren door na te denken (rationalisme) vs door observeren en ervaring (empirie)
Visies hoe tot kennis komen:
Popper -> Objectivisme. Theorieën vergelijken. Tot kennis komen door waarheid te toetsen aan
harde feiten en onjuiste theorieën weg te gooien. (evolutionairy approach, over tijd leer je welke
theorie klopt).
-> Realisme. Een wetenschappelijke theorie beschrijft de werkelijkheid
Probleem met theorie bouwen op basis van observatie= inductieprobleem. Wat hebben we aan een
bevestigende observatie? (Ja, kijk kalkoen wordt steeds blijer!) Algemenen theorie afgeleid uit reeks
waarnemingen vormt geen logische zekerheid. (Kalkoen dood)
Oplossing = falsificatie. Niet veel hebben aan bevestigende observatie, maar wel aan weerlegging.
“Mijn hypothese is niet gefalsificeerd”
Kuhn -> Constructivisme. Hoe het in de praktijk gaat. Ene paradigma (visie, idee) is niet beter dan de
andere en incommensurable (onverenigbaar). Paradigmawisseling brengt ons niet dichter bij de
waarheid. Stap zijwaarts. Sceptisch of wetenschappers bij de werkelijkheid komen. Meer soort
geloofskwestie. Niet overtuigen met bewijs. Paradigma-wisselingen -> Copernicaanse revolutie
(aarde niet middelpunt) en Darwin’s evolutietheorie.
2
,Werkelijkheid is subjectief. Pre-paradigmatisch, geen één dominant perspectief om te kijken naar de
sociale wetenschap volgens Kuhn.
Twee epistemologieën = twee ideaaltypische benaderingen hoe kennis over de sociale werkelijkheid
vergaard kan worden. -> Positivistisch en interpretatief
Positivistische school = verklaren. Van afstand bekijken.
Doel en aard van theorie -> Nomothetische verklaringen. Op zoek naar algemene, universele, causale
wetmatigheden om patronen in menselijk gedrag te verklaren.
Komen tot kennis -> Empirisme (kennis via zintuigen en ervaring). Deductie, formuleren en toetsen
hypothese en eliminatie onjuiste theorieën.
Rol waarden en normatieve oordelen -> Waardevrijheid. Objectieve kennis gebaseerd op feiten, niet
op normen, opinies en geloof. Strikte scheiding normatieve en wetenschappelijke uitspraken
(resultaten staan los van sociale en politieke waarde-oordelen).
Interpretatieve school = begrijpen. Mens begrijpen. Uit traditionele studies Hermeneutiek
(interpretatie teksten), Phenomenology (betekenis-geving) en Verstehen (begrijpen).
Doel en aard van theorie -> Bestuderen subjectieve betekenis menselijk handelen op een bepaald
tijdstip in een bepaalde context. Uitvloeisel constructivisme, mensen maken en hanteren in hun
leven sociale constructies en hierdoor ontstaat de werkelijkheid. Idiografische verklaringen
(beschrijving van uniek geval met uniek proces wat niet herhaalbaar is).
Komen tot kennis -> Verplaatsen perspectief anderen en beschrijven hoe anderen mensen de wereld
interpreteren. Tegenover realistische benadering, kennis geproduceerd door interactie tussen
onderzoeker en onderzochten. Kennis is subjectief dus.
Tweede betekenis constructivisme (epistemologische) = onderzoeker presenteert één specifieke
versie van sociale werkelijkheid.
Rol waarden en normatieve oordelen -> Relativisme (geen een waarde is beter dan de ander, wie ben
ik om te oordelen?) en reflexiviteit (confessions, hoe heeft mijn eigen perspectief het onderzoek
beïnvloed?)
Kwantitatief en kwalitatief onderzoek
Kwalitatief = Contact hebben, case study,
subjectief
Kwantitatief = Getallen, objectief, afstandelijk
MAAR -> Niet polariseren. Kwalitatief
onderzoek kan ook gebaseerd zijn op eerdere
theorie (deductie)
De rol van waarden
Maar twee manieren van omgaan met waarden?
Waardevrijheid en objectiviteit vs reflexiviteit en confessions.
Drie ideaaltypes voor epistemologische benaderingen (kennis vergaren over sociale werkelijkheid)
1. Positivistisch = verklaren
2. Interpretatief = begrijpen
3. Kritische benadering = ingrijpen, veranderen!
3
, Het ontwerpen van een onderzoek
Kwaliteitscriteria
Reliability = betrouwbaarheid/consistentie.
- Consistente antwoorden nodig, meting moet herhaalbaar kunnen zijn en (bijna) hetzelfde
resultaat opleveren
- Meer technisch
- Hoe goed is het meetinstrument?
- Onder te verdelen in 3 sub categorieën (kwantitatief):
1. Stabiliteit
- Consistentie door te tijd
- Test-hertest methode -> zelfde score na hertest.
Andere score hertest kan komen door meetinstrument is niet te vertrouwen of
respondenten zijn niet te vertrouwen of hun houding verandert?
2. Interne consistentie
- Is er samenhang tussen de items? (multiple indicators for measures?)
- Splithalf methode -> items in twee groepen splitsen
- Cronbach’s alpha -> uitrekenen, statistiek
2. Inter-observer consistentie
- Codeurs met elkaar eens
Replicability = herhaalbaarheid
- Over rapportage van onderzoek. Onderzoek moet herhaalbaar zijn. Duidelijke schriftelijke
onderzoeksmethode zodat onderzoek te repliceren is.
- Iedereen prijst herhaling, niemand doet het.
Validiteit = geldigheid
- Onder te verdelen in 4 sub categorieën:
1. Validiteit van de meting (measurement validity). (Meten)
- Meet je wel wat er gemeten moet worden?
- Moeilijker, kan niet direct worden vastgesteld
- “Liegen” is invalide, ongeldige meting.
- Echte betekenis wel gemeten?
- Betrouwbaar en valide = perfect.
- Onbetrouwbaar en valide = onmogelijk, want je meet niet wat je wilt weten omdat de
antwoorden niet consistent zijn
- Onbetrouwbaar en onvalide = mogelijk, geen consistente antwoorden, dus niet gemeten wat
je wilt meten
- Betrouwbaar en onvalide = verkeerde ding gemeten
- Vier manieren van meetvaliditeit meten (kwantitatief)
A) Indruksvaliditeit = beoordeling door andere onderzoekers, consensus. Meetinstrument voorleggen
aan collega’s
B) Criteriumvaliditeit = samenhang bekeken met bepaald criterium. Predictive (in de toekomst,
voorspellend)
C) Begripsvaliditeit = sluiten resultaten aan bij theorie?
D) Convergerend = samenhang bestaande metingen van hetzelfde concept? Vergelijken andere
meetinstrumenten
4