Weekdoelen 4.3
1. De motorische ontwikkeling, sociaal – cognitieve ontwikkeling en taalverwerving
uitleggen van de foetus tot en met de zuigelingentijd.
Drie weken na de bevruchting start de productie van zenuwcellen. Onze hersenen bevatten
bij de geboorte zo’n 9- miljard neuronen. Neurogenese vindt plaats op hoog tempo: meer
dan 225 duizend neuronen worden vanaf de derde week van de zwangerschap per minuut
aangemaakt. Een deel van de hersenen is al ‘af’ (hart, ademhaling, spijsvertering, gehoor-
en pijnzenuwen), deze zijn al gereed voor de rest van zijn leven. Er blijven dan nog veel
hersencellen over die pas na de geboorte geen specialiseren.
Er zijn twee processen die de flexibiliteit en specialisatie van de hersenen bepalen:
1. De verbindingen (synapsen) in de hersenen zijn er deels al bij de geboorte, maar
ontwikkelen zich vooral in de eerste jaren na de geboorte (synaptogenese).
2. De verbindingen die veel gebruikt worden, worden sterker en groter (ten koste van
andere verbindingen die niet of minder gebruikt worden). Dit proces heet
terugsnoeien (pruring). Hoe meer pruring er plaatsvindt, des te sterker de
verbindingen in de hersenen. Iets op jongere leeftijd leren gaat over het algemeen
makkelijker dan dezelfde vaardigheid op oudere leeftijd leren. Pruring start bij
kinderen van ongeveer 2-3 jaar. Een kind van 1 heeft ongeveer 2x zoveel synapsen
als een volwassenen, dus ind eloop van tijd wordt ongeveer de helft van de
synapsen afgesnoeid.
Een groep zenuwcellen die samenwerken bij een bepaalde vaardigheid noemen we een
neuraal netwerk. De netwerken die veel gebruikt worden, worden sterker. En de netwerken
die weinig gebruikt worden, worden zwakker en kunnen zelfs verdwijnen.
Niet alle delen van de hersenen ontwikkelen zich in eenzelfde tempo. De visuele cortex
(achterhoofdskwab) vindt de ontwikkeling van de ogen plaats, hier vindt pruring al snel na de
geboorte plaats. De frontale cortex (cognitieve en emotionele functies als beslissingen
nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing) is het laatste deel van de hersenen
die rijpt (rond 22-25 jaar).
Ons brein heeft een enorme capaciteit om te reorganiseren en kan veranderen in het
functioneren. Dit heet plasticiteit of kneedbaarheid. Hoe ouder je wordt, des te minder
plastisch je brein wordt.
Use it or lose it = als je niet doorgaat met oefenen of een vaardigheid gebruikt, je die
vaardigheid zou kunnen verliezen.
Uit onderzoek blijkt dat de dikte van de hersenschors bij een bepaalde activiteit alleen groeit
als het vrijwillig is, en dus gemotiveerd.
Het aanleren van sommige vaardigheden alleen goed kan plaatsvinden, als het gebeurt in
de sensitieve (of gevoelige) periode. Tijdens de sensitieve periode is een specifiek deel of
systeem van het brein extreem gevoelig voor invloeden uit de omgeving. De gevoelige
periode is afgelopen rond de 10-12 jaar.
,De gevoelige perioden zijn vooral tijdens de zwangerschap en in de eerste levensjaren. Zo
kan alcoholgebruik van een zwangere meer schade aanrichten aan het kind, dan dat het
kind zelf op oudere leeftijd drinkt. Tijdens de sensitieve periode van taalverwerving worden
vooral het produceren en herkennen van klanken
Motoriek
Hoewel veel variatie bestaat, worden vanaf de geboorte tot aan de leeftijd van 18 jaar
globaal vier ontwikkelingsperiode onderscheiden:
1. Foetale fase: tot 2-3 maanden na de geboorte;
Vanaf 16 weken begint de foetus vaak met bewegen. Na 2-3 maanden wordt dit
doelgerichte motoriek. Pasgeborenen beschikken over een aantal vroegkinderlijke
reflexen en reacties: Moro reactie (als je de baby laat vallen) en de grijpreflex (s een
tonische flexie van alle vingers na een tactiele stimulus in de handpalm van het kind).
2. Babyleeftijd: van 2-3 maanden tot loslopen;
- Ontwikkeling van bewegingspatronen
- Reiken en grijpen
- Doelgericht kruipen
- Leren zitten
- Doelgericht lopen
3. Peuterleeftijd: van loslopen tot 4-jarige leeftijd;
- Loslopen
- Hindernissen nemen
4. Kleuter- en schoolleeftijd: 4-18 jaar
Het kind leert zijn motoriek steeds beter af te stemmen. Deze fase wordt ook gekenmerkt
door de ontwikkeling van complexe motorische vaardigheden. Voorbeelden zijn schrijven,
veters strikken, hinkelen, fietsen en schrijven, maar ook nog meer complexe vaardigheden
zoals piano spelen.
Taalverwerving
De taalontwikkeling is voor een groot gedeelte gebonden aan een kritische periode; vanaf de
geboorte tot ongeveer zeven jaar hebben kinderen een bijzonder vermogen om taal te leren.
In het eerste levensjaar (de pre-verbale fase) communiceren kinderen en volwassenen
vooral nonverbaal, maar ook verbaal (ouders praten tegen hun kind, kind en ouders imiteren
geluiden en klanken). Op de leeftijd van zeven à acht maanden begint de brabbelfase. Aan
het einde van het eerste levensjaar herkennen kinderen woorden en beginnen ze te
reageren op de betekenis van woorden, onder andere door te kijken en te wijzen.
In de vroeg linguale fase (1 - 2.5 jaar) lijkt voor de buitenwereld de taal van het kind echt op
gang te komen. Het kind zet de stap van brabbelen naar betekenisvol taalgebruik.
De periode van 2,5 tot 5 jaar is de differentiatiefase, waarin de woordenschat zich heel snel
uitbreid. In deze periode neemt ook de verstaanbaarheid van wat het kind zegt toe
Vanaf de leeftijd van vijf à zes jaar is er sprake van verfijning van het taalgebruik (met name
de grammatica) en verdere uitbreiding van de woordenschat. Het kind gebruikt nu goed
gevormde, ook samengestelde zinnen.
Simultane taalverwerving = meerdere talen naast elkaar leren
Successieve taalverwerving = talen worden ná elkaar geleerd
, Cognitief
Sociaal
Theorie van Erikson