ONTWIKKELINGSSTOORNISSSEN
HOORCOLLEGE 1 – INTRO
Wat is normaal, wanneer is iets afwijkend?
Belangrijkste criteria om vast te stellen of iemand een ontwikkelingsstoornis heeft zijn
de leeftijd, cultuur / sociale omgeving, en de tijdsgeest.
Ontwikkelingsstoornissen: psychopathologie dat niet past bij de leeftijdscategorie van
het kind. Bij 15-20% wordt dit vastgesteld. Ontwikkeling is afwijkend van de norm bij
bijv. vertraging, achteruitgang, frequentie van bepaald gedrag, aanhoudend gedrag,
plotse veranderingen, problematisch gedrag, etc.
Belangrijke normen die van belang zijn, zijn verder nog geslacht (ook invloed op het
soort stoornis), verandering in levensstijl (levensperioden), en perspectief van de
volwassene.
Biologische, individuele, familiale, sociale en culturele factoren spelen altijd een rol.
Modellen die dit weerspiegelen zijn het Ecologisch model van Bronfenbrenner en
het Transactioneel model van Sameroff.
Proximale factoren: gebeurtenissen die direct invloed hebben op het kind.
Distale factoren: gebeurtenissen die indirect invloed hebben op het kind.
5 modellen die psychopathologie bij het kind verklaren:
1. Medisch model: het gevolg van organisch disfunctioneren. Kijkt niet naar de
omgeving, en staat dus los van de context. Diagnose wordt gedaan adhv DSM
en ICD-10.
2. Gedragsgeoriënteerd: al het gedrag is aangeleerd, en kan dus ook worden
afgeleerd. Aanleren adhv klassieke conditionering (Pavlov, Watson), operante
conditionering (Skinner), imitatie en sociaal leren (Bandura). Onderdeel van
behaviorisme.
3. Cognitieve modellen (Piaget). 4 stadia in ontwikkeling waar een kind doorheen
moet. Elk kind doorloopt die fasen, zo niet, dan is er een stoornis. Assimilatie
(bestaande kennis gebruiken voor nieuwe situatie) en accommodatie
(aanpassing van bestaande kennis voor een nieuwe situatie) geven aan hoe
een kind naar de volgende fase gaan.
4. Psychoanalytische modellen: bijv. klassieke psychoanalyse van Freud en
Ego… van Erikson. Hechtingstheorie van Bowlby (aapje experiment). Dit
laat zien dat voor jonge baby’s hechting het belangrijkst is. Andere
hechtingstheorie van Ainsworth (veilige of onveilige hechting; vermijdend,
ambivalent afwerend, gedesorganiseerd) wanneer de ouder uit de ruimte gaat.
5. Gezinssysteemtheorie: nadruk op gezin als het ontwikkelend systeem. Gedrag
ontwikkelt zich in relaties, en in interactie met de ouders. Traingulation,
parent-child coalition, detouring-attacking, detouring-supporting.
,Oorzaken:
Noodzakelijke factoren (moeten aanwezig zijn), voldoende factoren (op zichzelf
verantwoordelijk) en bijdragende factoren (een vd mogelijke oorzaken). Kunnen ook
combinaties zijn.
Equifinaliteit: verschillende factoren kunnen aanleiding / oorzaak zijn van dezelfde
uitkomst.
Multifinaliteit: éénzelfde gebeurtenis kan tot verschillende uitkomsten leiden bij
andere mensen.
Naast oorzaken zijn er ook risico en beschermende factoren:
Risicofactoren vergroten de kans op het ontwikkelen van psych.path.
Kwetsbaarheid is een type risicofactor. Dit vergroot de kans dat een bepaald kind
problemen krijgt bij blootstelling aan een risicofactor.
Beschermende factoren (geldt voor iedereen): normale of bevorderende ontwikkeling
resulteert in veerkracht.
Risicofactoren:
Kindfactoren: erfelijkheid, prematuriteit, intelligentie, moeilijk temperament, afwijzing,
etc..
Gezinsfactoren (meer distaal): armoede, mishandeling, psychopathologie ouders,
etc..
Ecologische factoren: cultuur, geslacht, etc…
Levensgebeurtenissen: dood / verlies, oorlog, rampen, etc…
Afwezigheid van deze factoren kunnen juist beschermende factoren zijn (intelligentie,
sociale competentie, opvoedingsstijl, ondersteuning, goede school, etc.).
Opvoedstijlen: authoritative, authoritarian, persmissive, neglecting op basis van
support en gezag.
Gevolgen van verwaarlozing: disregulatie in het stress-regulatie systeem in de
amygdala. De amygdala zorgt voor een fight / flight / freeze reactie. Amygdala is bij
deze kinderen overactief, waardoor ze altijd gevaar zien. Prikkels worden sneller
geïnterpreteerd als dreiging, en bouwen geen vertrouwen op in de situatie. Wanneer
deze kinderen in een pleeggezin komen kunnen ze nauwelijks hechten aan nieuwe
gezinnen, omdat het als dreigend gezien wordt.
Gevolgen van echtscheiding: vaak een groter effect wanneer het kind in een een-
ouder gezin terecht komt na de echtscheiding.
Disthese-stress model: onderscheid tussen kwetsbare en veerkrachtige individuen.
Wanneer de stressbron zich opbouwt, zal de ???????
Differentieel susceptibility model: ‘kneedbare’ individuen zijn kwetsbaarder voor
omgevingsfactoren (positief en negatief) dan ‘fixed’ individuen.
, Continuïteit: homotypisch (verandert niet door levensloop; intellectuele stoornis),
heterotypisch (verandert naarmate je ouder wordt; depressie).
Mechanismen: cumulatief (oplopend) of repetitief.
Transacties: interacties. Ze versterken elkaar moderatie (vorm van interactie
waarbij een relatie tussen twee factoren wordt versterkt of verzwakt door een derde
factor; relatie van stress en depressie wordt verzwakt door social support) en
mediatie (vorm van interactie waarbij een relatie tussen twee factoren wordt bepaald
door een derde factor; mediator van stress en depressie is ruminatie).
HC2 – ANGSTSTOORNISSEN
Bij kinderen 2-6%, bij volwassenen ongeveer 10%. Angststoornissen zijn
internaliserende stoornissen, en komen meer voor bij vrouwen.
Angst, vrees en zorgen:
Angst: geen reële dreiging, maar wordt wel zo ervaren
Vrees: biologische functie, reële dreiging fight, flight, freeze respons.
Deze twee hebben wel (ongeveer) dezelfde reacties.
Normale angsten: angst is normaal (in een bepaalde leeftijdsgroep)
6-9 mnd: angst voor vreemden (vreemden)
2 j: bang voor verkleedde figuren
4 j: bang voor donker
Jonge kinderen: fysieke onveiligheid
Adolescenten: faalangst, sociale angst
Algemene angststoornis:
Angst over allerlei dingen, niet per se een aanleiding. Veel piekeren en daardoor ook
slapeloosheid.
Separatie angst: angst om gescheiden te worden van mensen waaraan je gehecht
bent. Komt veel voor bij kinderen, en is normaal tot 3 jaar. Vanaf 4 jaar (school) kan
er sprake zijn van een separatie angst. Een risicofactor hiervoor is onveilige
hechting.
Sociale angststoornis: angst om negatief beoordeeld te worden door mensen om je
heen. Een kritische blik naar jezelf. Angst voor presenteren of nieuwe mensen te
ontmoeten. Vaak bang om te spreken. Komt veel voor bij adolescenten.
Selectief mutisme: komt alleen voor bij kinderen. Extreme vorm van sociale angst
stoornis; dit kan ook een gevolg zijn van selectief mutisme. Kinderen zullen niet