Argumentatie: kritisch denken en logisch
redeneren
College 1: Introductie
Termen binnen het vak
Argumentatie aangeven waarom je iets vindt, doet of wilt. Of waarom
je iets juist niet vindt, niet doet of niet wilt
Standpunt je mening (onderbouw je met argumenten)
Argumenten redenen waarom je iets wel of niet; vindt, doet of wilt
- Feitelijke argumenten = argumenten die gecontroleerd kunnen
worden
- Waarderende argumenten = argumenten die je niet kunt
controleren
- Argumenten herken je aan signaalwoorden, zoals: want, omdat,
immers, namelijk etc.
Hoe vind je de termen terug in een wetenschappelijk artikel
- Inleiding redenering (=argumentatie) met als standpunt: Dit
onderzoek is belangrijk. Argumenten: urgentie, eerdere
onderzoeksresultaten etc.
- Methode Argumenten voor de redenering met als standpunt: Dit
onderzoek is goed uitgevoerd
- Resultaten Argumenten voor de redenering in de conclusie
- Conclusie Redenering met als standpunten: Dit onderzoek heeft
waardevolle informatie opgeleverd & Dit onderzoek levert nieuwe
vragen op die onderzocht moeten worden
College 2: Structuur van redeneringen
Typen argumentatie
Enkelvoudig
- Redenering die uit 1 standpunt bestaat
- Pas op met verzwegen argumenten! (Bijvoorbeeld: Lisa heeft geen
ruimtelijk inzicht (st), Lisa is een meisje (A1), Meisjes hebben geen
ruimtelijk inzicht (A1’) = verzwegen argument)
Meervoudig
- Een standpunt, meerdere argumenten
- Alle argumenten zijn op zichzelf staand voldoende om het
standpunt te verdedigen
, - Indicatoren: ten eerste, ten tweede, verder, overigens, trouwens,
nog afgezien van, ten overvloede, niet te vergeten etc.
- Argumenten krijgen verschillende nummers (A1, A2, A3)
Nevenschikkend
- Een standpunt, meerdere afhankelijke en/of samenhangende
argumenten
- Eén argument te zwak of anticiperen op tegenwerping
- Indicatoren: daarnaast, zelfs, daarbij komt, vooral ook omdat, een
reden temeer, sterker nog etc.
- Argumenten krijgen verschillende letters (1a, 1b)
Onderschikkend
- Meerdere van elkaar afhankelijke, trapsgewijs geordende
argumenten
- Argumenten worden op hun beurt weer onderbouwd door een
volgend argument
- Indicatoren: immers, omdat, want, vandaar, daarom, aangezien
etc.
- Argumenten krijgen A1, maar dan hoe verder je gaat met de
argumenten, zullen ze meer worden (A1A1, A1A1A1)
- Het argument dat als eerste is gegeven staat altijd achteraan
Complex
- Een combinatie van meervoudige, nevenschikkende en/of
onderschikkende argumenten
Als er sprake is van een meningsverschil, moet je je positie onderbouwen
redenering!
Argumentatie definitie:
- Met woorden (mondeling of schriftelijk) verbaal
- Op andere gericht sociaal
- Door middel van redeneren (niet instinct, emoties etc.) rationeel
Basisbegrippen
Propositie = een stelling/ uitspraak waarover je positie kunt
innemen
Standpunt = positieve of negatieve positie ten opzichte van een
propositie
Twijfel = neutrale positie
Meningsverschil = standpunten komen niet overeen, tenminste 1
standpunt + 1 twijfel
, Verdediging
Positieve positie: verdedigingsplicht
- Onderbouwen waarom iets slecht is bijvoorbeeld met een
redenering waarbij de ingenomen positie het standpunt is
Negatieve positie: ontkrachtingsplicht
- Onderbouwen waarom iets niet slecht is bijvoorbeeld met een
redenering waarbij de ingenomen positie het standpunt is
Twijfel/ geen standpunt: geen plicht
Type meningsverschillen
Aantal proposities
- Eén propositie: enkelvoudig
- Meerdere proposities: meervoudig
Aantal posities die zijn ingenomen (=partijen met
verdedigingsplicht)
- Eén positie (dus twijfel bij de andere partij): niet gemengd
- Meerdere posities: gemengd
College 3: Beoordelen van redeneringen, geldigheid o.b.v. vorm
Geldigheid (validiteit)
Heeft vooral betrekking op deductieve argumenten conclusies worden
afgeleid uit een aantal uitgangspunten (premissen).
Dat afleiden wil ook zeggen dat de conclusie uit die premissen volgt. Als
de premissen waar zijn, dan moet de conclusie ook waar zijn. Dit wil ook
zeggen dat er geen andere conclusie mogelijk is. Let op, als de premissen
niet waar zijn dan kan je best een geldig argument opbouwen, maar dat
maakt het nog geen goed argument. Voor een deugdelijk argument is
geldigheid nodig, maar de premissen moeten ook waar zijn.
De geldigheid van dit soort argumenten hangt af van de vorm die het
aanneemt.
Syllogismen bestaat uit uitspraken/beweringen (proposities) over
categorieën. Deze uitspraken/beweringen gaan over de relaties tussen
groepen of klassen. Bijvoorbeeld: alle kinderen zijn onschuldig, er wordt
hier dus een relatie aangegeven tussen kinderen en onschuldig. Hier