lOMoARcPSD|11911780
Waarom organisatietheorie?
Hatch chapter 1: Organization theory and its multiple perspectives
Een theorie is geconstrueerd uit een set van concepten om datgeen waar
de bedenker van de theorie mee bezig is uit te leggen, te begrijpen of te Theory
waarderen. Concepten zijn de bouwstenen van een theorie. Het zijn als
het ware categorieën waarin je informatie indeelt die relevant is voor the
phenomenon of interest. Doordat men strategische keuzes maakt in het
Concept
vormen van concepten ontstaat heuristische waarde. Heuristics zijn jouw
normen en waarden die ervoor zorgen hoe jij je gedraagt en welke keuzes
je maakt. Het ‘phenomenon of interest’ is het onderwerp van de theorie.
Het is datgeen waarvoor de theorie uitleg, begrip of waardering geeft. Je Phenomenon of interest
‘theoretiseert’ iets als je ideeën voorstelt over hoe concepten gerelateerd
zijn aan je fenomeen van interesse.
En theoretisch perspectief: de manier waarop een groep van bedenkers van theorieën werken
binnen een bepaald vakgebied. Het gaat er dan om hoe zij concepten definiëren en gebruiken om
fenomenen te theoretiseren. Iedereen bekijkt situaties vanuit eigen paradigma’s: een kijk op de
wereld wat het denken van mensen beïnvloedt zie overzicht voor de drie perspectieven.
Ontologie is de tak van filosofie die zich bezighoudt met aannames over het bestaan en definities van
de realiteit. Epistemologie houdt zich bezig met wat als kennis kan worden gezien en hoe zulke
kennis ontstaat en bij mensen terecht komt. Epistemologie definieert de kennis die gebruikt kan
worden om aanspraak te maken op dat wat ontologie verstaat onder waarheid.
- Modernisten omarmen objectieve ontologie, wat inhoudt dat ze bereid zijn om aan te nemen dat
een realiteit bestaat, onafhankelijk van onze kijk erop. Ook omarmen zij de positivistische
epistemologie. Dat betekent dat kennis is gegenereerd door ontwikkeling en toetsen van ideeën
en hypothesen, voortkomend uit theorie. Modernisten vinden dat kennis getoetst moet en kan
worden via observatie.
- Symbolisten omarmen subjectieve ontologie, daarbij focussen ze zich op fenomenen die bekend
staan als onkenbaar door objectieve ontologie. En zij maken gebruik van verklarende
epistemologie welke aanneemt dat kennis alleen ontstaat en begrepen kan worden door
hetgeen binnen de context wat de beleving betekenis geeft.
- Postmodernisten geloven dat manier waarop men naar de realiteit kijkt continu veranderd. De
manier hoe iemand realiteit ziet, wordt uitgedrukt in taal. Iedereen is beperkt tot datgeen waar
men kennis over weet, zo ook met taal. Er is dus geen vaste realiteit waaraan situaties kunnen
worden getoetst. Er is sprake van linguïstiek ontologie, het geloof dat kennis voortkomt vanuit
taal. Postmodernisme support een reflectieve epistemologie. Door aan te nemen dat kennis en
weten geen echte basis binnen de realiteit hebben, kunnen onderzoekers realiteit creëren
zonder te geloven in een vaste realiteit.
1
, lOMoARcPSD|11911780
Modern perspectief Symbolisch perspectief Postmodern perspectief
Ontologie Ontologie Ontologie
Objectief – geloof in de Subjectief - overtuiging dat we Linguïstisch - geloof dat er
externe werkelijkheid waarvan een externe of objectieve niets bestaat los van de
het bestaan onafhankelijk is realiteit niet kunnen kennen weergave ervan in spraak,
van onze kennis ervan; de zonder ons subjectieve geschrift of kunstwerk; zelf en
wereld bestaat als een bewustzijn ervan; wat we werkelijkheid verschijnen in
onafhankelijk object dat wacht overeenkomen bestaat, taal, discours en kunst zonder
om ontdekt te worden. bestaat voor ons, van en in ons referenties omdat er niets is
bewustzijn om naar te verwijzen
Epistemologie Epistemologie Epistemologie
Positivistisch - geloof dat de Interpretatief - geloof wat Reflexief – geloof dat we
waarheid wordt ontdekt door waarheid is ten opzichte van alleen kunnen weten door
middel van geldige de kenner en alleen kan zelfreferentie; er zijn geen
conceptualisering en worden begrepen vanuit het objecten, alleen
betrouwbare metingen, gezichtspunt van direct objectiveringen; we kennen
waarmee kennis kan worden betrokkenen; waarheid wordt alleen de positie van het
getoetst aan de objectieve sociaal geconstrueerd uit (vaak onderwerp in het discours;
wereld; accumuleert, meerdere) interpretaties, elke kennisclaim is een
waardoor mensen kunnen onderwerpen en hun machtsspel; waarheid is een
verwerken en evolueren waarheden worden samen maskerade, en achter het
geconstrueerd en veranderen masker is niets
in de tijd.
Methoden Methoden Methoden
Kwantitatief (regressie, Kwalitatief (participerende Kritisch (kritiek)
variantieanalyse, padanalyse) observaties, etnografisch,
interviews)
Focus van organisatietheorie Focus van organisatietheorie Focus van organisatietheorie
Het ontdekken van de Het leven binnen de Het waarderen en/of
universele principes en organisatorische context deconstrueren van
wetten die organisaties beschrijven in termen van organisatieteksten om
regeren, het definiëren van de rituelen en andere zinvolle ideologieën van managers
theorieën die hen en/of hun activiteiten om inzicht te bloot te leggen en
prestaties verklaren, en het krijgen in hoe organiseren modernistische manieren van
ontwikkelen van methoden om gebeurt; geeft de voorkeur aan organiseren en theoretiseren
de theorie en de implicaties het interpreteren van te destabiliseren; is
ervan te testen; benadrukt symbolen om de voorstander van
structuur, regels, organisatiecultuur te onthullen gemarginaliseerde en
standaardisatie en routine. door middel van haar onderdrukte standpunten;
aannames, waarden, stimuleert reflexieve en
artefacten en symbolen. inclusieve vormen van
theoretiseren en organiseren.
2
, lOMoARcPSD|11911780
Hatch chapter 2: A brief history of organization theory
Organisatietheorie is een multidisciplinaire onderneming die voortkomt uit verschillende bronnen.
Adam Smith: Scottish political economist (1723-1790)
Adam Smith was de eerste, voor zover bekend, die een formele theorie bedacht over organisatie. In
An Inquiry into the Nature end Causes of the Wealth of Nations, legt Smith uit hoe taakverdeling
zorgt voor economische efficiëntie. In zijn theorie gaat het ook over differentiatie van taken en
specialisatie, welke zorgen voor sociale structuur.
Karl Marx: German economic philosopher and revolutionary (1818-1883)
De theorie over kapitalisme van Marx begint met de menselijke behoeften om te overleven en de
wilskracht zodra deze behoeften zijn behaald. Een kloof tussen de belangen van kapitaal en arbeider
ligt aan de basis van kapitalisme. Deze scheiding en onenigheid zorgt voor een sociaal conflict.
Winstgevendheid zorgt voor dit conflict, en laat arbeid onderworpen aan de wetten van
economische competitie. Door te focussen op de economische kant van werk in plaats van op het
welzijn van de arbeiders, zorgt comodificatie van arbeid (transformatie van iets in een product of
goed wat uitgewisseld kan worden) voor uitbuiting van arbeid door kapitalisten en tot vervreemding
van arbeiders.
Émile Durkheim: French sociologist (1858-1917)
Durkheim’s The Division of Labor in Society legt uit hoe de industrialisatie leidde tot een verplaatsing
van agrarische naar industriële samenleving ontstond in termen van de effecten van de toegenomen
specialisatie van arbeid. Hij stelde ook voor om gebruik te maken van informele organisatie, naast
formele organisatie.
Max Weber: German sociologist (1864-1920)
Volgens Weber hebben pre-industriële samenlevingen zich georganiseerd door traditionele of
charismatische autoriteit, maar door de industrialisatie ontstond er de rationaal-legaal autoriteit.
Traditionele autoriteit berust op geërfde status. Binnen een samenleving georganiseerd volgens
charismatische autoriteit, verkrijgt een individu invloed doordat mensen diegene zien als een goed,
overtuigend persoon. De rationeel-legale rationaliteit is gebaseerd op verdiensten. Iemand moet aan
bepaalde eisen, wetten en regels doen om geschikt te zijn als leider. Dit heeft ertoe geleid dat hij
kwam met het idee van bureaucratie. Hij zag bureaucratie als een sociale technologie voor de
verbetering van de efficiëntie in organisaties. Aan de hand van formele rationaliteit werd er gekeken
naar de cijfers rondom een organisatie, zoals de winst. De substantieve rationaliteit kijkt naar de
doelen en de waarden die leiden tot de acties.
Frederick Winslow Taylor: American engineer and manager, founder of scientific management
(1856-1915)
Taylor was geïnteresseerd in de technische aspecten, maar ook de psychologische motivatie om te
werken. Zijn experimenten hebben geleid tot de scientific managementtheorie. Zijn theorie maakt
gebruik van standaarden voor werk, werk gebaseerd op iemands kunnen, variatie van toezicht.
Mary Parker Follet: American social reformer, government and managementconsultant (1868- 1933)
Follet geloofd dat de principes die ervoor zorgt dat sociale groepen sterk staan, kunnen ook helpen
binnen een organisatie. Zij vindt dat een organisatie zich moet vormgeven als een democratie, macht
is macht met, niet over, mensen. Zij zegt dat macht een bron van creatieve energie is.
3
, lOMoARcPSD|11911780
Henri Fayol: French engineer, CEO, and administrative theorist (1841-1925)
Volgens Fayols principes is de span of control het optimale aantal mensen waarover iemand leiding
kan geven, terwijl de unity of command zegt dat elke werknemer maar aan één baas moet
rapporteren. De standaard operatieprocedures waren onderdeel van zijn principe van delegatie. Zo
kunnen managers taken delegeren aan mensen onder hem, aks zij de standaardprocedure volgen.
Een organisatie werd dan ook ingedeeld op taken.
Chester Barnard: American executive and management theorist (1886-1961)
Barnard presenteerde een normatief advies voor de ontwikkeling van organisaties op basis van
coöperatie, met de focus op integratie van werk effort via het stellen van doelen, waarbij ook wordt
gekeken naar de motivatie van werknemers.
Drie theorieën die de ideeën van progressie en rationaliteit illustreren die van belang zijn bij het
bestuderen van de moderne organisatietheorie zijn: generale systemen, sociale-technologische
systemen en de contingentie theorie.
Het ‘general systems theory’ was gemaakt om wetenschappelijke kennis te integreren. Dit is
gebaseerd op de observatie dat fenomenen in een vaste hiërarchie voorkomen, de hiërarchie van
systemen.
Volgens de contingentietheorie is de beste organisatievorm afhankelijk van de omgeving waarin de
organisatie opereert. Het wordt dus aangepast aan de situatie waarin de organisatie zich bevindt.
Een boek, genaamd The Social Construction of Reality, presenteerde een theorie waarin werd
gesteld dat de sociale wereld onderhandeld, georganiseerd en geconstrueerd door onze
interpretaties van de realiteit, welke gecommuniceerd worden door symbolen – betekenisvolle
objecten, acties en woorden. De sociale constructie van de werkelijkheid is gebaseerd op de
afspraken die ontstaan doordat iedereen ervaringen deelt. Sociale constructie opereert via drie
mechanismen: externalization, verwezenlijking en internalization. Externalization houdt in dat
betekenis ontstaat door en gecommuniceerd via symbolen. Internalization is het hoe en wat van het
brein wat terug te zien is in het denken.
Karl Weick was een van de eerste die organisatie zag als een cognitief proces. Hij stelde dat
organisaties alleen bestaan in de hoofden van de leden van de organisatie. Hij maakte gebruik van
het werkwoord organiseren i.p.v. een zelfstandig naamwoord. Hij bedacht het proces van reification,
wat betekent dat iets echt wordt gemaakt. Hij stelde dat, wanneer mensen een verkeerde
‘cognitieve map’ voor de situatie hadden, ze kijken naar de realiteit en hun gedrag aanpassen aan de
organisatie. Hij stelde dat organisaties producten zijn van een collectieve zoektocht naar betekenis
waardoor leden van de organisatie hun ervaringen organiseren.
Selznick ontworp de institutionalisering theorie, waarin onderscheid werd gemaakt tussen
organisaties en instituties. Een organisatie is een rationele tool om economische efficiëntie te
bereiken. Een institutie maakt zichzelf onmisbaar voor de samenleving door de waarden te uiten in
symbolische termen. Sociale legitimiteit zorgt ervoor dat organisaties blijven bestaan.
Geertz’ methode – thick desciption – verzorgde een symbolische variant van traditionele etnografie
die focust op de betekenis van alledaagse gebeurtenissen, wat de cultuur van de organisatie laat zien
en hoe deze opereert.
Van Maanen zegt dat realistische verhalen zijn geschreven als objectieve rapporten van sociale
feiten over de dynamiek binnen een organisatie. En auteur is hierin zo goed als niet aanwezig in de
4