Familierechtelijke betrekkingen - H1 paragraaf 2.5 t/m 2.6.7
Titel 11 BW gaat over het juridisch ouderschap. Deze is onder te verdelen in een aantal
afdelingen:
- Afdeling 1: Wie zijn de ouders (moeder en vader) van een kind? Artt. 1:197-1:199 BW
- Afdeling 2: Regels voor de ontkenning van het door huwelijk of geregistreerd partnerschap
ontstane ouderschap. Artt. 1:200-1:202 BW.
- Afdeling 3: Regels voor de erkenning van een kind door een man of vrouw en voor de
(eventuele) vernietiging van zo’n erkenning. Artt. 1:203-1:206 BW
- Afdeling 4: Figuur van de gerechtelijke vaststelling van ouderschap. Artt. 1:207 en 1:208
BW
- Afdeling 5: Regels voor de inroeping of betwisting van iemands afstamming. Artt. 1:209-
1:211 BW.
- Afdeling 6: Bijzondere regel van procesrecht. Als een minderjarig kind in een
afstammingsprocedure optreedt als verzoeker, wordt hij vertegenwoordigd door een
bijzondere curator die wordt benoemd door de rechtbank waarbij de procedure aanhangig is.
Art. 1:212 BW. De benoeming is ook nodig als een ander als verzoeker optreedt en het kind
dan belanghebbende is in de zin van de wet, art. 798 Rv.
Het kind kan verzoeker zijn, in dat geval kan hij om verschillende dingen verzoeken,
namelijk:
a) verzoek tot ontkenning van het ouderschap
b) verzoek tot vernietiging van zijn erkenning
c) verzoek tot gerechtelijke vaststelling van ouderschap
Indien het kind verzoekt tot een van het bovengenoemde, wordt hij vertegenwoordigd door
de bijzondere curator, indien het kind minderjarig is.
Procedures die op basis van van titel 11 worden gevoerd, zijn verzoekschriftprocedures. Dit
betekent dat naast de algemene regels van de verzoekschriftprocedures de bijzondere
regels van de artikelen 798 t/m 813 Rv van toepassing zijn. In de meeste gevallen zal de
procedure moeten worden aangemerkt als een zaak betreffende minderjarigen waarvoor in
het bijzonder de artikelen 808 t/m 811 Rv van belang zijn. Voor de relatieve competentie zie
artikel 265 Rv.
De moeder van een kind is de vrouw uit wie het kind is geboren of die het kind heeft
geadopteerd, art. 1:198 BW. Daarnaast kan een kind bij zijn geboorte van rechtswege twee
moeders hebben, namelijk als het kind geboren wordt in een huwelijk of geregistreerd
partnerschap van twee vrouwen en aan de overige vereisten van artikel 1:198 lid 1 sub b BW
is voldaan. Het moederschap van de vrouw die het kind heeft gebaard, kan niet worden
ontkend, want: Mater semper certa est. Deze regel heeft onder andere consequenties voor
het draagmoederschap. Moederschap dat ontstaat door adoptie kan ongedaan worden
gemaakt door herroeping van de adoptie: maar dit kan uitsluitend gebeuren op verzoek van
de geadopteerde, art. 1:231 en 1:232 BW.
Bij kunstmatige voortplanting kan gebruik worden gemaakt van eiceldonatie. Dit heeft echter
geen gevolg voor het ontstaan van juridisch moederschap: niet de vrouw van wie de eicel is
(de genetische moeder), maar de vrouw die het kind baart, is degene die de moeder wordt
genoemd (de biologische moeder). De biologische moeder is dus va rechtswege de
juridische moeder, ook als zij nog minderjarig was toen zij het kind baarde. Ook de vrouw die
het kind op grond van afspraken met een derde ter wereld brengt met het doel dit kind direct
na de geboorte aan die derde (de wensouder(s)) af te staan, de zogenoemde draagmoeder,
is dus juridisch de moeder van het kind. De feitelijke overdracht van het kind aan de
wensouders brengt in de rechtspositie van de draagmoeder geen verandering. Zo zal om de
wensouders met het gezag te kunnen belasten, eerst de draagmoeder moeten worden
ontgeven. Een verzoek daartoe kan zij echter niet zelf bij de rechtbank indienen.
,De Raad voor de Kinderbescherming moet daarvoor worden ingeschakeld. Als de Raad het
beoogde ontheffingsverzoek indient, zal de rechtbank vervolgens beslissen. Als de rechtbank
het ontheffingsverzoek inwilligt, is de overgang naar de wensouders juridisch gezien nog niet
voltooid. Als de wensouders het kind een geheel ‘eigen’ kind willen doen zijn, is adoptie
nodig. Een verzoek daartoe is slechts ontvankelijk als zij drie aaneengesloten jaren hebben
samengeleefd direct voorafgaand aan het verzoek (art. 1:227 lid 2 BW), terwijl zij bovendien
het kind eerst een jaar gezamenlijk moeten hebben verzorgd en opgevoed (art. 1:228 lid 1
onder f BW). Als de adoptie is uitgesproken komt er pas een einde aan de familierechtelijke
betrekking tussen de draagmoeder en het kind en worden de familierechtelijke betrekkingen
met de wensouders gevestigd.
De juridisch vader van een kind is volgens artikel 1:199 BW:
1. De man met wie de moeder is gehuwd of met wie zij een geregistreerd partnerschap heeft
op het tijdstip van de geboorte van het kind.
2. Als het huwelijk of geregistreerd partnerschap door de dood van de man is ontbonden en
dit overlijden plaatsvonden binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind, is de overleden
echtgenoot of de overleden geregistreerd partner de vader van het kind, zelfs indien de
vrouw inmiddels is hertrouwd of een nieuw geregistreerd partnerschap is aangegaan.
3. De man die het kind heeft erkend.
4. De man wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld.
5. De man die het kind heeft geadopteerd.
De regel dat de man die op het tijdstip van de geboorte van een kind met de moeder is
gehuwd de vader van dat kind is, vindt zijn grondslag in de veronderstelling dat deze man de
biologische vader is (de verwekker). Dit geldt ook voor de echtgenoot die in het
conceptietijdvak overlijdt. Dat resulteert in de regel dat dit vaderschap kan worden ontkend
als bedoelde man niet de biologische vader blijkt te zijn, art. 1:200 BW. Het bedoelde
verzoek kan worden ingediend door de vader, de moeder of het kind zelf en ook door een
afstammeling van de moeder of de vader. Wil deze actie succes hebben, dan zal moeten
worden aangetoond dat de man niet de biologische vader is.
Indien is vastgesteld dat de man niet de biologische vader is, leidt dit niet steeds tot
toewijzing van het ontkenningsonderzoek. De leden 2 en 3 van artikel 1:200 BW kennen de
volgende beperkingen:
- als de man voor het huwelijk wist dat de vrouw zwanger was, kan zijn vaderschap noch
door de moeder noch door de man worden ontkend. Maar deze beperking heeft geen
absoluut karakter.
- als de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan
hebben gehad, kan hij of de moeder het vaderschap niet ontkennen. Deze regel heeft in de
eerste plaats het oog op de verwekking via donorinseminatie. Deze vorm van voortplanting
brengt met zich mee dat de donor niet als de biologische vader kan worden beschouwd en
ook niet als de juridische vader kan worden aangemerkt. Maar de regel geldt ook in geval
van toestemming voor overspel. Uiteraard is voor de hier bedoelde daad van verwekking de
toestemming van de vrouw nodig. In geval van gedwongen geslachtsgemeenschap met een
andere man, maar met instemming van de echtgenoot kan de vrouw met succes het
vaderschap van haar echtgenoot ontkennen.
, Termijnen
De status van de ouder die de wet als juridische vader/moeder aanwijst, mag niet onbeperkt
aan aantasting blootgesteld worden, zo bepaalt de wet: art. 1:200 lid 5 en 6 en art. 1:202a lid
3 en 4 BW. Deze artikelen bepalen dat een verzoek tot ontkenning van huwelijksouderschap
binnen een bepaalde termijn moet worden ingediend.
> Voor de moeder geldt een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de dag van de geboorte
van het kind.
> Voor de vader/moeder uit wie het kind niet geboren is, geldt eveneens een termijn van één
jaar, te rekenen vanaf de dag waarop hij weet dat hij vermoedelijk niet de vader is. Dat geldt
ook voor de moeder die het kind heeft gebaard en voor de moeder die het kind niet heeft
gebaard.
> Voor het kind zelf geldt een termijn van drie jaren, te rekenen vanaf het moment dat hij
vernam dat zijn vader vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Diezelfde termijn geldt ook
voor het kind dat het moederschap wil ontkennen van de vrouw die hem niet heeft gebaard.
(Art. 1:202a lid 4 BW). De wet vermeldt in dit verband geen bepaalde minimumleeftijd voor
het kind.
Artikel 8 EVRM is hierin bepalend, zeker als de termijn volgens de rechter geen relevant doel
dient. Als de ontkenning niet in het belang van het kind is, zal een verzoek daartoe dat te laat
is ingediend niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
Ingeval de vader, de duomoeder, de moeder of het kind overlijdt voordat de termijn is
verstreken waarbinnen zij een ontkenningsverzoek hadden kunnen indienen, kan een
dergelijk verzoek alsnog door een afstammeling in de eerste graad van die vader, moeder,
c.q. dat kind worden ingediend; door een (ander) kind van die vader of moeder of door een
kind van het kind.
Als het verzoek tot ontkenning van het ouderschap gegrond wordt verklaard, heeft dit
terugwerkende kracht: het door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstane
ouderschap wordt geacht niet te hebben bestaan. Dit betekent o.a. dat het kind niet meer de
geslachtsnaam van zijn vader of duomoeder zal dragen. Als het behoud van de
geslachtsnaam in het belang van het kind is, kan de rechter met een beroep op artikel 3
IVRK echter bepalen dat het rechtsgevolg van artikel 1:5 BW aan de ontkenning wordt
onthouden. Dit betekent niet dat de ouder in kwestie de door hem/haar betaalde kosten van
verzorging en opvoeding c.q. levensonderhoud en studie kan terugvorderen.