,Inhoudsopgave
....................................................................................................................................................................... 1
AFP BEELDVORMING ...................................................................................................................................... 3
COAFP1 ................................................................................................................................................................ 3
COAFP2 ................................................................................................................................................................ 8
COAFP3 .............................................................................................................................................................. 16
COAFP4 .............................................................................................................................................................. 21
AFP THORAX EN INFECTIEPREVENTIE ............................................................................................................ 26
COLLEGE 1 AFP .................................................................................................................................................... 26
COLLEGE 2 AFP INCL. H8 PATHOLOGIE ...................................................................................................................... 30
COLLEGE 3 AFP .................................................................................................................................................... 33
COLLEGE 4 AFP INCL. H14 EN ZELFSTUDIETAAK ........................................................................................................... 37
COLLEGE 5 AFP INCL. H3.1 T/M 3.7 ........................................................................................................................ 45
LITERATUUR AFP................................................................................................................................................... 49
Pathologie H4 Kanker .................................................................................................................................. 49
Hoofdstuk 15 Het Ademhalingsstelsel ......................................................................................................... 52
AFP ABDOMEN EN BEWEGING ...................................................................................................................... 62
ABB COAFP1....................................................................................................................................................... 62
ABB Zelfstudie coAFP1 ................................................................................................................................. 69
ABB COAFP2....................................................................................................................................................... 72
ABB coAFP2 zelfstudie tractus genitalis feminius ........................................................................................ 79
ABB coAFP2 zelfstudie Tractus Genitalis Hominis ........................................................................................ 80
ABB COAFP3....................................................................................................................................................... 81
ABB zelfstudie coAFP3 Tractus Uropoëticus Pathologie .............................................................................. 92
ABB COAFP4....................................................................................................................................................... 95
ABB COAFP5..................................................................................................................................................... 103
ABB wcAFP5 spieren .................................................................................................................................. 108
ABB coAFP5 zelfstudie spieren ................................................................................................................... 110
ABB COAFP6..................................................................................................................................................... 111
ABB zelfstudie coAFP6 anatomie en fysiologie tractus digestivus ............................................................. 122
ABB COAFP7..................................................................................................................................................... 126
ABB AFP kahoot ......................................................................................................................................... 134
ABB COBH1 ................................................................................................................................................. 138
, AFP beeldvorming
coAFP1
Longen
• 12 keer per minuut
• Halve liter aan lucht komt naar binnen
• Voorzien van zuurstof, afdoen van koolstofdioxide
Hart
• Slagaderlijke en aderlijke kant
• Slagaders: de diepte van de slagader is bepalend voor de grootte. Hoe dieper de
slagader in het lichaam ligt, des te kleiner de diameter van de slagader; ofwel:
haarvat. Zo’n haarvat is ter grootte van een haar. Dit bloedvaatje voert
voedingsstoffen aan en voert giftige stoffen af via de longen.
Lever
• Xenofobe hoogoven: orgaan dat van twee kanten bloed krijgt; van de darmen en van
het lichaam.
• Moleculen van de darmen worden naar de lever gestuurd, waarbij de lever
vervolgens dit molecuul controleert. Is het geen aminozuur/suiker/vet, dan gaat dit
molecuul ‘de hoogoven’ in, waarbij enzymen het molecuul aanvallen en knippen tot
een ‘in wateroplosbaar’ molecuul.
• De afbraak van rode bloedcellen zorgt voor een bruine ontlasting.
Galblaas
• Zit onder de lever: ‘de afvalput’.
• Bevat galsappen, die in de darmen terecht komen.
Nieren
• 1% van het lichaamsgewicht
• Krijgen 20 keer zo veel bloed als dat ze op grond van lichaamsgewicht recht op
hebben.
• Nieren zuiveren bloed van wateroplosbare afvalstoffen.
• In de schors van een nier zitten holtes waarin vocht wordt gevormd van bloed. Beide
nieren gezamenlijk vormen 180 liter vocht per dag. Het vocht verloopt via de
merggebieden waarin veel vocht wordt
teruggehaald, waardoor er uiteindelijk maar 2
liter urine overblijft.
• Je lichaam bestaat voor 50% uit water. Dit
betekent dat de nieren 3 tot 4 keer je eigen
lichaamsgewicht aan water zuivert.
,Anatomie
• ‘ana temnein’ = uiteen snijden
• ‘Ontleedkunde, kennis van bouw en samenstelling van het lichaam.’
• Menselijke (humane) anatomie en dierlijke anatomie (zoötomie)
Medische geschiedenis
Hippocrates – Kos (460-370 v Chr)
• Eerste die lichamelijke kenmerken koppelde aan status.
• ‘Vader’ van de geneeskunde
• Leer der humores: Balans tussen lichaamssappen
- Slijm (flegmatiek)
- Bloed (optimisme)
- Gele gal (prikkelbaarheid)
- Zwarte gal (melancholiek)
• Therapie bestond uit dieet
Claudius Galenus (131-201 n Chr)
• Koppelde leer der humores aan vier grondkwaliteiten:
- Warm, koud, vochtig en droog
• Domineerde bijna 1500 jaar lang, Westers geneeskundig denken.
• Hij hechtte waarde aan waarneming door middel van (dier)experimenten.
• Hij ontdekte dat urine niet gemaakt werd in de blaas, maar in de nieren.
Andreas Vesalius (1514-1464)
• Vlaamse arts en anatoom
• Grondlegger humane anatomie door 7-delig anatomieboek ‘humani corporis fabrica
libri septem’.
• Verzet tegen Galenus
• Padua (eerste anatomische theater 1594)
• Ter dood veroordeeld door zijn beroep, schipbreuk geleden en overleden. Als je ter
dood veroordeeld wordt, wordt je lichaam opengesneden in een anatomisch theater.
Moderne geneeskunde
• Evidence Based Medicine (EBM)
• Evidence Based Practice (EBP)
- Wetenschappelijk bewijs
- Rationalisatie
• Medische beeldvorming is belangrijk hulpmiddel bij vaststellen van juiste (rationele)
diagnose.
• Kennis van anatomie, fysiologie en pathologie is noodzakelijk voor zowel
beeldvorming als radiotherapie.
- Anatomie: topografie van het lichaam.
- Fysiologie: werking van de organen
- Pathologie: (pathos = lijden) hoe iets misgaat. Ziekteleer, de wetenschap
betreffende de veranderingen van vormen en functies van het zieke organisme.
,Organisatieniveaus
Organisme orgaanstelsel orgaan weefsel cel organel
Bij de opleiding MBRT ga je met name kijken naar de grotere structuren, ofwel de
macroscopische anatomie: zichtbaar met het oog. (Organisme, orgaanstelsel, orgaan)
Microscopische anatomie: histologie en celbiologie. (Weefsel, cel, organel)
Terminologica anatomica (oude term: nomina anatomica)
Doel: begrijpelijkheid ongeacht ‘moedertaal’ à universele naamgeving
Latijn en Grieks zijn de historische talen der Geneeskunde.
Engels is de taal van de medische wetenschap.
Terminologica anatomica lichaamsregionen
Hoofd Caput
Hals Collum, cervix
Borst Thorax
Buik Abdomen
Bekken Pelvis
Bovenbeen Femur
Knie Genu
Onderbeen Crus
Voet Pes
Oksel Axilla
Bovenarm Brachium
Elleboog Cubitus
Onderarm Antebrachium
Hand Manus
Terminologica anatomica organenstelsel
Tractus circulatorius Circulatiestelsel
Tractus respiratorius Ademhalingsstelsel
Tractus genitalis Voortplantingsstelsel
Tractus uropoëticus Urinewegstelsel
Tractus digestivus/ apparatus digestorius Spijsverteringsstelsel
Systema nervosum Zenuwstelsel
Terminologica anatomica organen
Cor Hart
Vesica urinaria Blaas
Humerus Onderarmbeen
,Nomenclatuur
Structuur Enkelvoud Meervoud
Arteria (slagader) a. aa.
Vena (ader) v. vv.
Nervus (zenuw) n. nn.
Musculus (spier) m. mm.
Articulatio (gewricht) art. artt.
Ligamentum (band) lig. ligg.
Major Groot Minor Klein
Ascendens Stijgend Descendens Afdalend
Obliquus Schuin/ scheef Rectus Recht
Longus Lang Brevis Kort
Maximus Groot Minimus Klein
Ruber Rood Nigra Zwart
Alba Wit
Anatomische topografie
• Rechtopstaand mens
• Hoofd recht
• Voeten licht gespreid
• De armen afhangend maar iets van het lichaam gehouden
• Handpalmen naar voren
Frontale doorsnede
• Het frontaal vlak verdeelt het lichaam in een voorkant (anterior) en een achterkant
(posterior).
• Doorsnede van links naar rechts van het lichaam, richting de lichaamsas.
Transversale doorsnede
• Dwarsdoorsnede/ het anatomische vlak dat dwars op de lichaamsas staat.
• Verdeelt de mens in een boven- en een onderkant.
• Rechterkant van het lichaam is dan links in beeld, en vice versa.
Sagittale doorsnede:
• Anatomisch vlak dat van voor naar achter door het lichaam loopt en dit verdeelt in
een linker- en rechterhelft.
• Op beeld zie je dus de zijkant van de mens.
Superior: meer naar boven gelegen, hoger, bovenkant
Inferior: lager, onderkant
Abductie en adductie: beweging in het frontale vlak
Anteflexie en retroflexie: beweging in sagittale vlak.
,Proximaal: dichtbij het lichaam/romp gelegen
Distaal: verderaf bij het lichaam/romp gelegen
Mediaal: midden van het lichaam/romp.
Lateraal: naar de zijkant van het lichaam/romp.
Dexter: rechts
Sinister: links
Posterior/Dorsaal: aan de achterkant, rugzijde
Ventraal/Anterior: voorkant, buikzijde
Craniaal: richting het hoofd
Caudaal: richting het stuitje
Ziekte
• Verstoring van homeostase
• Verschillende oorzaken (etiologie)
Het beschrijven van ziekte
• Acuut/ chronisch
• Terminaal
• Remissie
• Exacerbatie
• Recidief
• Prevalentie
• Incidentie
• Curatief: genezen
• Palliatief: zo weinig mogelijk belastend
,coAFP2
Embryogenese (10-25 dagen)
• De eerste cellen vormen 3 lagen. De verschillende lagen bestaan dan al uit
cellen die later specifieke functies krijgen.
• De neurale plaat à wordt een groeve à neurale buis.
• Als de neurale buis niet goed sluit, krijgt de baby een open rug. Dit zorgt
voor verlammingen van het kindje.
• Na de eerste maand ontstaat er al een ruggenmerg, na de tweede maand
zijn de hersenen al groot aangelegd.
• Sulci: groeven
• Gyri
- Winding
- Plooi of rand van de hersenschors op het oppervlak van de hersenen.
Hersenen – functionele indeling
Grijze en witte stof
Witte stof: gemyeliniseerd (snellere signaaloverdracht) - communicatie
Grijze stof: cellichamen
Zenuwcel (neuron): bestaat uit een cellichaam met celkern en uitlopers. Via de uitlopers
(o.a. axonen) ontvangen ze signalen en
geven ze signalen door.
In het PZS:
• Cellichamen van neuronen (grijze
stof) bevinden zich in ganglia.
• Bevat de witte stof axonen die
samengebundeld zijn in zenuwen.
Zenuwen kunnen zowel sensibele
als motorische axonen bevatten.
,In het CZS:
• Centrum: verzameling cellichamen van zenuwcellen met een gemeenschappelijke
functie.
• Kern: een centrum met een duidelijke afgrenzing.
• Hersenschors/ neurale cortex: bevat een dikke laag grijze stof.
• Hogere centra: de meest complexe centra in de hersenen.
• De witte stof bevat bundels van axonen (baan) die op een gezamenlijke plek
ontspringen en een gezamenlijke bestemming en functie hebben.
- Sensibele baan: opstijgende baan
- Motorische baan: dalende baan
• Kolom: verschillende banen in het ruggenmerg die een anatomisch herkenbare
massa vormen.
Hersendeel: Cerebrum/ Telencephalon: grote hersenen
• Sensorische informatie wordt verwerkt, waarna motorische zenuwcellen de spieren
aansturen.
• Integratie/ bewustzijn/ geheugen.
• Fissura longitudinales cerebra: spleet, verdeelt de hersenen in hemisferen.
• Hemisferen: linker- en rechterhelft
- Ongeluk in rechterhersenhelft: uitval functies linkerhelft (cross-linked
organisatie)
• Sulcus centralos zorgt voor de scheiding tussen:
- Gyrus precentralis (bewegen)
- Gyrus postcentralis (voelen)
• Sulcus lateralis: aan de zijkant van de hersenen gelegen
• Frontaal (lobus = kwab frontalis)
- Motoriek/ impulsbeheersing/ probleemoplossing/ planning/ sociaal gedrag/
taal/ geheugen.
• Parietaal
- Verwerking van zintuiglijke informatie vindt hier plaats/ ruimtelijk denken.
• Temporaal
- Gehoor/ reuk/ taalbegrip/ geheugen
• Occipitaal
- Verwerking visuele informatie
, Functionele regionen
• Specifieke stukken van de hersenschors hebben specifieke functies.
• Er zijn 52 regionen. (Brodmann)
• Homunculus: een weergave van lichaamsdelen in de motorische en
somatosensorische cortex van de hersenen. Het gezicht, de lippen, de tong en de
handen zijn heel sterk aangestuurd in de hersenen, de rug en buik minder.
• Somatostopie: het functionele gedeelte van de hersenen uitdrukken in de grootte
van het betreffende gebied waarvoor deze dienen.
Corpus Callosum: hersenbalk
• Zorgt voor de communicatie tussen beide hersenhelften.
• Verbindt de linker- met de rechterhersenhelft.
Cerebellum: kleine hersenen
• Kleine hersenen
• Bewegingscontrole
• Bewegingsplanning
• Balans
• Timing
• Ataxie: problemen in de kleine hersenen
Diencephalon: tussenhersenen
Bestaat uit
• Thalamus: een eivormige massa, dat werkt als schakelstation (selectief): filtert welke
sensorische informatie naar de grote hersenen gaat.
• Hypothalamus: centra betrokken bij emoties, autonome functies (homeostase) en
hormoonproductie
• Hypofyse
• Epifyse
Truncus cerebri: hersenstam
Bestaat uit
• Middenhersenen: verwerken informatie van de ogen en oren en genereren
onwillekeurige motorische reacties. Dit gebied bevat ook centra die bewustzijn in
stand helpen.
• Pons: vormt een brug tussen de grote en kleine hersenen. Het schakelcentrum
tussen cerebrum en cerebellum.
• Medulla oblongata (= het verlengde merg): schakelt sensorische info door naar de
thalamus en andere centra in de hersenstam.
Aansturing van de autonome functies:
- Hartslag
- Bloeddruk
- Ademcentrum
- Temperatuurregeling
- Braakcentrum