Systeemgericht werken:
H1
Vipkaart: sociale netwerk
Interpunctie probleem: verschil van mening over oorzaak en gevolg
Paradoxale boodschap: communicatief misverstand
Paradoxale opdracht: richt zich op het versterken van het
symptomatische gedrag, doen uiteindelijke verandering.
Functionele familietherapie: verminderen gedragsproblematiek,
opvoedingsvaardigheden, ouders functioneren gezin.
Family first: gezin bij elkaar houden en voorkomen dat er meerdere
kinderen uit huis worden geplaatst.
Ambulant spoedhulp: korte hulpverleningsvorm, doel veiligheid creëren
Regelproblematiek: wie wat bepaald is onderliggend aan diverse
conflicten binnen relaties. Triangulatie: kind moet keuze maken
Coalitie: het samengaan van gezinsleden tegen de ander
Equifinaliteit: zelfde eindstand
Equipotentatliteit: meerdere eindstanden (individu staat in
wisselwerking met zijn omgeving)
Subsysteem: bestaat meestal uit twee personen vb. ouders, geslacht,
partner.
Systeemgericht werken: wordt naar de cliënt gekeken, niet altijd met hele
gezin.
Systeem: complex van met elkaar omgaande individuen zowel binnen als buiten
het gezin.
Individuele systeem: wisselwerking tussen omgeving en individu
Entropie: wanneer een open systeem meer gesloten word als de
uitwisseling met de omgeving afneemt
Zelfstabilisatie: mechanisme waarbij mens zich aan past aan omgeving.
Zelforganisatie: wanneer zich structureel wijzigt, en dus voor altijd.
Dyadisch subsysteem: subsysteem bestaand uit 2 personen. Bijvoorbeeld
subsysteem ouders.
Supra familiare systeem: familie systeem doelgerichte betrekking, willen
allemaal zelfde doel behalen. Kan ook uit meerdere systemen bestaan (ooms en
tantes).
Ieder mens maakt deel uit van een familiaal netwerk van verhoudingen,
waarin iedereen met iedereen verbonden is in een dynamische balans
van geven en nemen.
Ga als hulpverlener niet op zoek naar de waarheid.
Systeem pentagram: 5 systemen waar een social worker mee te maken
heeft: individuele (cliënt), sub (ouders, opvoeders), gezin, suprafamiliar
en omgeving als systeem.
Systeemgerichte interventie: hulpbronnen, ondersteuning en activatie bv.
Genogram: in beeld brengen van systeem familie. Meestal 3 generaties.
H2
Lineair denkmodel: men is onderdeel van systeem. Niet als individueel
persoon beschouwd worden.
Structurele theorie: dynamisch sociaal model, aandacht voor interactie.
Gezinsstructuur staat centraal, op hier en nu gericht. Onopgeloste conflicten
worden aangepakt en herstel gezin hiërarchie.
Pathogene: ziekmakende
Joinen: bewust afstand van gezin verkleinen
Mimicy: aanpassen aan taal
Tracking: doorvragen van kwesties
, Perverse triade: coalitie, minimaal 3 mensen, 1 naar beneden gehaald/
minderwaardig. (moeder en kind vs. vader)
Pathogene gezinsstructuren: kluwengezin en los zand gezin.
Strategische of communicatietheorie: gericht op communicatie: wat heeft
welk effect binnen een systeem? Gericht op herstel en evenwicht. Gericht op
symptoom of probleem. 4 concepten:
- De interactie reeks (terugkerend)
- Hiërarchische ordening van gezinsinteractie
- De meervoudige betekenis van symptomen
- Levenscyclus van het gezinssysteem
(Nagy) Contextuele systeemtheorie = intergenerationele
gezinstherapie: gericht op interventies gebaseerd op verbinding tussen
vroegste en latere relaties. Huidige relaties zijn weerspiegeling op vroegere
relaties: geven en nemen balans. Lees verder contextuele hulpverlening.
H3
Gezin: leefverband van volwassenen die verantwoordelijkheid dragen, stabiliteit
bieden verzorging kinderen uit duurzame relatie.
Communicatie en interactiepatronen: belangrijkste richtpunten voor de
systeemtherapeut
Complementaire interactie: ouder leert het kind wat. Tegengesteld
gedrag dat bij elkaar past. Scheve verdeling
Affectieve verwaarlozing: emotionele verwaarlozing.
Gezinsfase levenscyclus van gezin: vormen, stromen (ideeën concurreren),
normeren, presteren en verlaten.
Fasecyclus: hoe een kind ontwikkelen moet, moet meegenomen worden in
analyse. Zie bijlage 1&2 boek.
H4
Interactie: wederzijdse beïnvloeding
Verbale communicatie: woorden, spreektaal (digitaal)
Analoge taal: non verbaal, gebaren.
Interactieanalyse: zie figuur 4.4
Double blind: dubbele boodschap, verbaal iets zeggen en non verbaal iets
anders uitstralen, gebruik ja maar, paradoxale boodschappen (anders overkomt)
Pathologische symmetrische interactie: gedrag van de een volgt op gedrag
van de ander
Symmetrische interactiepatroon: gebaseerd op gelijkheid
Complementaire interactie: tegenovergestelde gedragingen bij elkaar
passen en op elkaar ingrijpen.
Parallelle interactie: wisselend gebruik van bovenstaande dingen.
Transactie geslaagd: wanneer ontvanger boodschap begrijpt.
Johari-venster: vakjes met:
- Vrije ruimte (bekend bij jezelf) wanneer je feedback ontvangt van een
ander verruimd je vrije ruimte omdat je iets te weten komt wat je zelf nog
niet wist en nu wel weet, de blinde vlek wordt dan kleiner.
- Blinde vlek (onbekend bij jezelf)
- Verborgen gebied (onbekend aan anderen en bekend bij jezelf, wat je niet
laat zien maar zelf wel weet)
- Onbekende zelf (voor beide onbekend)
H5
Hulpverleningscyclus: wetenschappelijk en praktijk wordt onderscheiden.
Kracht van dit model: het concreet maken van de stappen die hulpverleners
moeten zeten in het hulpverleningsproces voor goed onderbouwde besluiten,
begeleiding en behandeling. 5 stappen hiervan:
- Probleemstelling