Juridische aspecten
H1
De inhoud van het recht wordt bepaald door de politiek.
Doel van het recht: het ordenen van de samenleving en geven van regels om conflicten op
te lossen.
Het recht is het geheel van rechtsregels dat de samenleving ordent.
Rechtsgebieden:
- staatsrecht (publiekrecht): organisatie van de staat.
- bestuursrecht (publiekrecht): bestuurstaak van de overheid.
- strafrecht (publiekrecht): verboden gedragingen.
- burgerlijk recht (= civiel recht, privaatrecht): rechtsverhouding tussen burgers onderling:
familierecht, vermogensrecht, erfrecht, rechtspersonenrecht.
Materieel recht: beschrijft (de inhoud van) rechten en plichten.
Formeel recht: wat kan er worden gedaan tegen schending van een recht/plicht uit het
materieel recht. Formeel recht beschrijft hoe materieel recht gehandhaafd wordt.
Procesrecht.
Objectief recht: rechtsregels zoals we die vinden in wetten en verdragen.
Subjectief recht: het recht dat je ontleent aan het objectieve recht, bijv.: ik heb recht op die
auto op basis van art. 7:9 BW.
H2
Rechtsbronnen (vindplaatsen van het recht): internationaal verdrag, de wet, jurisprudentie,
gewoonte.
ECLI: European Case Law Indentifier (staat altijd bij een uitspraak), dan NL, de Rb, jaar, nr.
Wet in formele zin: afkomstig van regering en volksvertegenwoordiging (Staten-Generaal/1 e
en 2e Kamer/parlement) samen. Volgens een vaste procedure tot stand gekomen. Als er
‘wet’ staat.
Wet in materiële zin: alle algemeen verbindende overheidsvoorschriften.
Algemene maatregel van bestuur wordt gemaakt door de regering.
Wetten in formele zin die tevens wetten in materiële zin zijn: Sr, Opiumwet, BW, VW, BW.
Wet in formele zin die geen wet in materiële zin is: zie art. 28 Gw.
Wetten in materiële zin die geen wetten in formele zin zijn: Provinciale-, Gemeentelijke- en
ministeriële verordeningen.
H3
Staat: grondgebied, inwoners, bepaalde vorm van overheidsgezag.
Bronnen van staatsrecht: Grondwet, organieke wetten, gewoonte, jurisprudentie,
internationale verdragen, Statuut voor het Koninkrijk.
Organieke wet: wet die in opdracht van de Grondwet een bepaald onderwerp nader regelt.
, Vertrouwensregel: het kabinet of minister moet ontslag nemen als de
volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in zijn beleid.
1e en 2e kamer: wetgevende en uitvoerende taak. De 1e Kamer (senaat) bestaat uit 75 leden
en wordt voor 4 jaar gekozen door de leden van de Provinciale Staten (PS wordt rechtstreeks
gekozen). 1e Kamer stelt zich terughoudend op, wetsvoorstellen goed- of afkeuren.
De 2e kamer heeft 150 leden en wordt voor 4 jaar rechtstreeks gekozen. De nadruk ligt op
het politieke debat.
Actief kiesrecht: het recht om als kiezer mee te doen aan de verkiezingen.
Formeel kiesrecht: het recht om als volksvertegenwoordiger gekozen te worden.
Fractie: alle Kamerleden van dezelfde politieke partij, bijv. PvdA, CDA, VVD.
Fractievoorzitter: leidt vergaderingen en vertegenwoordigt de partij in en buiten de Kamer.
Commissie: houdt zich met een bepaald terrein bezig: onderwijs, defensie etc.
Minister zonder portefeuille: minister met een eigen beleidsterrein zonder eigen ministerie.
Ministerraad: alle ministers samen (+degene zonder portefeuille. Geen staatssecretarissen).
Art. 45 Gw.
Regering: staatshoofd en ministers. (art. 42 Gw). Andere naam voor regering: de Kroon.
Kabinet: ministers en staatssecretarissen. (worden bij Koninklijk besluit benoemd)
Coalitie: combinatie van partijen die het kabinet steunt.
Kabinetsformatie: zie blz. 51-53.
H4
3 kenmerken democratie: vrije verkiezingen, parlementair stelsel, respect voor
grondrechten.
Nederland is een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. Met een
monarchie wordt bedoeld dat het staatshoofd door erfopvolging aan de macht komt.
Constitutie: de positie van het staatshoofd is vastgelegd en beperkt in de Grondwet. Het
parlementaire stelsel is een regeringsstelsel, dit beschrijft de verhouding tussen regering en
volksvertegenwoordiging. Ministers moeten verantwoording afleggen aan de
volksvertegenwoordiging (= ministeriële verantwoordelijkheid). Art. 42 lid 2 Gw.
In Nederland kennen wij het kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging. Het land is 1
groot kiesgebied.
Kiesdeler: het totaal aantal stemmen op een partij gedeeld door het aantal zetels (150).
Aantal zetels in de Kamer: totaal aantal stemmen voor de partij gedeeld door de kiesdeler.
Restzetels worden verdeelt volgens het stelsel van de grootste gemiddelden. Aantal
stemmen dat een partij heeft gehaald delen door behaalde zetels + 1.
Voorkeursstem: kandidaat minstens een kwart van de kiesdeler heeft komt hij in de kamer.
Districtenstelsel: land met kiesdistricten. Nadeel: weinig ruimte voor kleine partijen.
Grondrechten = mensenrechten. Zijn gericht op vrijheid, welzijn en ontplooiing van burgers.