Carmen Brouwer 2022
Week 1
Primaire literatuur: Komrij
Secundaire literatuur: communicatieschema en Willaert
Primaire Literatuur
● Hendrik van Veldeke, Ez sint guotiu niuwe maere, pp. 9-11.
Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij; wat wachten wij nu? Het is goed
nieuws dat de vogels luidkeels zingen waar men bloemen ziet. Bij deze tijd van het jaar
zou men blij moeten zijn, maar helaas, dat ben ik niet: mijn dwaze hart heeft mij verraden,
en moet nu, treurig en somber, het leed verdragen dat mij ten deel valt. tl De schoonste en
de beste vrouwe tussen de Rhône en de Save schonk mij bliidschap, vroeger. Dat is voor
mij nu helemaal in het verdriet verkeerd. Door dwaasheid, niet door ontrouw heb ik de
genegenheid verloren van haar die ik als de beste had uitwerken of op aarde ook maar kon
vinden. Ik vrees haar boosheid nog zeer. !f Al te hooggestemde minne bracht mij van mijn
zinnen. Toen ik haar ogen en haar mond zo mooi za¡; staan, en haar kin, toen werd mijn
hart van binnen door zo'n zoete dwaasheid gewond, dat ik de vrijheid uit het oog verloor.
Dat ben ik sindsdien dikwijls tot mijn schande gaan inzien. ![ Vervloekt wesc het rampzalige
woord, dat ik niet kon onderdrukken, tocn mijn dwaze hoop mij bedroog. Haar, dic ik
uitermate begeerde, vroeg ik om godarville dat zij mij geheel zou omarmen-Zoveel had ik
nog in de minnedienst niet verricht, dat zij om mijnentwil een t einig van het rechte pad
wilde afwijken.'Ik ben blij, sinds de dagen ir.ta.. g.;ra.n zijn en lang,'sprak een vrouw vrolijk,
vrij en frank. 'Daarvoor dank ik mijn gestemde dat het met mij zo ingesteld, dat ik door
geen boze toverdrank mijn blijdschap ooit zal opgeven. fl Mij had een man ooit zozeer
gediend, dat ik hem veel goeds gunde; datgun ik hem nu helemaal niet meer, sedert hij het
lefhad om van mij te eisen waik hem beter kan ontzeggen dan dat hij het van mij zou
kunnen krijgen
● Hadewijch, Die voghele hebben langhe geswegen, pp. 38-40.
Reeds lang zwijgen dc vogels, die voordien blij uren. Hun blijdschap is voorbij omdat ze de zomer
kwijt zijn. Ze zouden onmiddellijk triomferen, zodra ze hem terugkeren, want hem verkiezen ze
boven alles, cn voor hem werden z geboren. Dat kan men dan aan hen wel horen- fl Ik zwijg over
de klacht van d vogels - hun vreugde en pijn gaan vlug voorbij - en ik klaag over war mi meer
mishaagt: dat de edele last van de minne, u,aarop wc ons toch zouden moeten toeleggen, ons te
zwaar valt, en we liever het makkelijke, aardse genot kiezen. Zo kan minne ons niet aannemen.
Ach, wat heeft onze laagheid ons aangedaan! !7ie zal ontrouw voor ons verdrijven? fl De
machtigen met hu sterke hand, op hen verlaat ik me nog zeer. Zij leven altijd in verbondenheid met
minne en vrezen pijn noch leed noch tegenslag, maa¡ ze zijn bereid door het hele land heen te
trekken dat minne ooit met minne in minne vond. Hun edele hart is zo voortreffeliikl Die weten wat
minne met minne leert en hoe minne de minne met minne cert. ![ waarom zou iemand dan nog
talmen, als men minne met minne kan overwinnen, en waar- om zou hij niet strijdlustig in de aanval
gaan, in vertrouwen op de macht van de liefdc, en zo het minne-ambt uitoefenen? Dan zou de
ware adel aan het licht komen. Ach, dan brcekt de dag dcr minne lln. wannecr mcn voor minnc
gcen pijn uit de weg zou gâan en van minnc geen pijn te zwcrr zou vallen. ti Vaak roep ik om hulp
als een vrouw in barensnood. Lief, wanneer gii zult komen, dan zult ge me opbeuren met frisse
troost. Dan riid ik mct een fiere tred en geef me in de grootstc vrcugde over aan miin Lief,alsof
noorden zuiden oosten westhelcmaal in miju machtwaren. Dan word i plots neerceveld. Ach, wat
helpt het mijn ellcnde te vcrtellen!
1
, Carmen Brouwer 2022
● Hertog Jan van Brabant, Lied 1, p. 72.
Vroet op cen ochtencl in mei wls ik opgcstaan om mij te galn vermcicn il cc nooi priccl. Ðrar trof ik
drie jonkvrouwen; dc cen zons nr de rnder ccn re_ frcin: 'Harba lor i fa" de ochtend is voor hen
gckomcr.'fl Toen ik cle mooic bloemen in het prieeltjc zag, cn dc zocte zang ven clcze maagdcn
hoor<ìe, tocn werd mijn hart zo blij dat ik hen wcl mocsr nazingen:.Harba lor i {a,, cnz. fl Toen
grocttc ik dc rllcrmooistc dic in hu¡ miclden srond, cu sloce mijn arm om haar hccn. Ì\{aar toen ik
darr tcr plckkc haar mond wilclc kusscn. zei zij:'Laat dat, laat det, ìaat dat!' Harba lor i fa, cnz.
● Gruuthuse-handschrift, Nr. 28: Sceiden, onverwinlic leit,pp. 230-231.
Scheiden, onbedwingbaar leed; vreugdeloos is uw begin. Op mijn woord: niets brengt meer lijden
toe dan scheiden. Scheiden, gij kwelt hart en geest. Hoe langer het duun, hoe groter het verdriet.
Scheiden, gij bevalt mij niet. !f Hoe groter de licfde, hoe hechter het paar, des te meer smart komt
de gescheiden harten toe. Een uur van scheiding duurt een jaar. Hoe langer het duurt, hoc groter
mijn verdriet. Kon ik niet op weerzien hopen, dan bleef mij nog maar weinig leven over- Scheiden,
gij bevalt rnij niet. ![ Al is het scheiden bitter in 'tnbegin: langer w¿chten verzoe¡ het nier. Hoe
langer het duurt, des te meer verlangen komt er in ,t gemoed. Scheidcn, nooit wâart gij goed, en
nooit is cnig heil van u geschied. Scheiden, gij bevalt mij niet. fl Het afscheid was zo pijnlijk; niets
heeft me ooit zo pijn gedaan. Nu kwelt het nij duizendmaal meer dat ik zo lang van haar
gescheiden moct zijn. Zo groot is het verlangen in mij; w-aar ik het vandaan heb, weet ik niet.
Schei- den, gij bevalt mij nict. fl Hoop, hcb dank dat gij mij in leven houdt: meer dan wie ook brengt
gij mij troost. Al dunkt mij 't wachten lâng, in uw verrroosring vind ik vrcugd. Ik bid u, God, breng mij
spoedig wcer bii haar, bij wie ik mijn hart achterliet. Scheiden, gij bevalt mij niet.
● Suster Bertken, Een lyedeken, pp. 436-437.
Ik was in mijn tui'tjc gegaan on kruiden te halen; ik vond er niets dan distels en doornen. !f De
distels en de doornen hcb ik eruit gegooid: ik zou grââg andere kruiden planten. !f Nu heb ik
iemand gevonden die tuinieren kan; hij wil de zorg graag op zich nemcn. u in korte tijd was er een
boom hoog opge_ groeid; die kon ik niet uit de grond trekken. !] Dat ongemak van de boom
bemerkte hij wel: hij trok hem helemaal uit de grond. !f Nu moet ik hem onderdanig zijn, of hij wil
het tuinieren niet op zich nemen. fl Mijn tuintje moet ik voortdurend wieden; toch kan ik het niet
schoonhouden. Hierin moet ik lelie zaad zaaien, dat moet ik doen bij het krieken van de dag. !f Als
hij daar de deur op laat neerdalen, mijn minnaar, dan zal het zaadje weldra wortel schieten. fl Dc
lelies ziet hij graag, mijn minnaar, als zij bloeìen zoals dat behoort en zuiver zi;'n. ![ Als de rodc
rozen daartussen staan, clan laat hij zijn zoete dauw daarop nc erdal cn. !f AIs hij daar op de
zonneschijn Iaat stra len, dan rvordcn al mijn zielekrachten verheugd. fl Jezus is de naem van mijn
mìnnaar; ik wil he m voor ccul'ig dienen e n hem toebehoren. !i Zijn liefde heeft mij zo fìer gemaakt,
dat ik niets meer geef om dit aardse bezit.
● Antwerps liedboek, Een nyeu liedeken, pp. 519-520.
Ikwilnaarhetoostentrekken.Ikkanhiernietlangcrblijverr,bijdcmooic vrourv dic mijn hart in haer nettcn
verstrikt heeft. 'll Hij narn het meislc bij dc hand, bij haar blenkc hand; cn vocrdc haar naar een plck
s'aar ccn bcdjc "a j. 1b"". l"gcn clic twce in het gcheim, clc licvc langc uacht' Vrn de avoncl ,o, d"
-o.g"n, tot het heldcre daglicht naar binnc¡r vici' !l 'rü/ord wakke¡' on-u..rchrokùn riddcr,'sprak het
mooie nleisic''Kcer jc onr, naar mii toc' Ectrrvild vogcltjc u'ordt in rnij nvakkcr'' !l 'Hoc zou ik mii
kunnen omkcrcn? Miinhoofd doct nij zo'n Piin.''Was het maar niet gebeurd; ik hoop dat het nooit
2
, Carmen Brouwer 2022
meer gebeurt. fl Als ik nu drie wensen mocht doen, drie heerlijke wensen. D¿l zou ik nu wensen:
drie rozenop een steel. fl De ene zou ik plukken, de tweede laten sta¿n- De derde zou ik schenken
aan de liefste, die ik ken. ![ Daar op hetgroene veld staan twee prach- tige bomen- De ene draagt
muskaatnoten, de ândere kruidnagelen. tT De kruicl- nagelen zijn zoet, de muskaatnoten zijn rond.
!lanneer zal ik de rode mondvan mijn liefste kussen? fl Degene die dit liedje zong (en hij heeft goed
gezongen) iseen soldaat; God geve hem een goed jaar.
Secundaire literatuur - Willaert
Onderwerp: musicologie binnen de Neerlandistiek. Het onderzoek van de
Middelnederlandse lyriek wordt dus gehinderd door
gebrekkige kennis van het materiaal.
Interdisciplinarity: De eerste partner die zich hier vanzelf opdringt is uiteraard de
musicologie, aangezien een aanzienlijk deel van de middeleeuwse lyriek tot het gezongen
repertoire heeft behoord.
Moeilijk toegankelijk en marginaal verschijnsel omdat neerlandistiek
en germanistiek allebei in de eerste plaats op de moderne standaardtalen gegrondvest
zijn, en bijgevolg op een nagenoeg vanzelfsprekende wijze binnen de huidige nationale
grenzen
● moeilijk toegankelijk → omdat deze lyriek voor de hedendaagse onderzoeker die
de huidige standaardtalen alsreferentiekader hanteert in een ‘onzuivere’,
ondoorzichtige en weinig genietbare ‘mengtaal’ een anachronistische, zij het moeilijk
misbare term, geschreven is;
● Marginaal → omdat deze teksten zich per definitie aan de toewijzing aan de ene
ofwel andere ‘nationale’ literatuur onttrekken (dus of nederlands of duits).
Poetica
Het lijdt geen twijfel of nog maar een tiental jaren geleden zou een bundel als deze
voornamelijk bestaan hebben uit nauwgezette interpretaties van (gecanoniseerde)
Middelnederlandse gedichten, of uit artikelen over poëticale kwesties als beeldspraak of
rijmtechniek. Interpretatieve studies zijn in dit boek echter (nagenoeg) volledig afwezig en
bijdragen waarin een poëticale probleemstelling centraal staat, zijn duidelijk in de
minderheid.
Verklaring
Dit is uiteraard te verklaren door de ‘zuigkracht van het historisch-functionele
paradigma’, dat de literaire mediëvistiek op het ogenblik beheerst.
Belang
Toch is juist kennis van de genre-afhankelijkheid een noodzakelijke voorwaarde om een
gedicht op een historisch verantwoorde manier te kunnen interpreteren. Zo niet, dan roept
men al vlug de regel tot uitzondering uit, en wordt het gedicht uit zijn middeleeuwse context
weggehaald en volgens twintigste-eeuwse maatstaven versneden; dan wordt Veldeke een
typische Nederlander, Hadewijch een hysterica en Anna Bijns een verzuurde maagd of een
vroege feministe. Een genealogisch correcte situering van het oeuvre van deze en
vele andere, bekende en anonieme dichters, is een noodzakelijke voorwaarde om tot
een correcte literair- en cultuurhistorische plaatsbepaling te komen.
→ het meest essentiële kenmerk van lyriek is haar bijzondere taalstruturering
3
, Carmen Brouwer 2022
Functie
Maar die bijzondere ‘vorm’ van de tekst staat wel niet los van zijn ‘gebruik’: de
literairhistoricus die zich voor poëticale problemen interesseert, wordt onvermijdelijk
geconfronteerd met de vraag op welke wijze de door hem geconstateerde
verschijnselen kunnen worden verklaard. Aandacht voor de verschijningsvorm van een
tekst leidt hem dus onvermijdelijk naar het probleem van de functie.
Hadewych voorbeeld:
een gedicht van Hadewijch ‘haast van strofe tot strofe en nog vrij geregeld binnen de strofe
zelf, van de ene persoonsvorm naar de andere verglijdt.’ Enkele jaren geleden heb ik
geprobeerd te laten zien, dat dit verschil vanuit het didactische (‘mystagogische’)
functioneren van haar lyriek moest worden begrepen. Terwijl het publiek van een minnelied
doorgaans als ‘toehoorders’ wordt aangesproken, van wie verwacht wordt dat ze het lied op
zijn artistieke merites kunnen beoordelen, verwacht Hadewijch van haar toehoorders dat zij
op dezelfde wijze de minne zouden beleven als zijzelf: vandaar de aansporingen (in de
tweede persoon), de didactische passages (in de derde persoon) of de verwijten om het
tekortschieten in de minne die zij aan zichzelf en haar publiek (in de eerste persoon
meervoud) richt, en die soms zo talrijk zijn dat het ‘ik’ -personage, dat in het hoofse
minnelied alomtegenwoordig is, in verschillende van haar liederen niet eens aanwezig
is.63 Op deze wijze lijkt het toch mogelijk haar lyriek in de context van de vroege
begijnenbeweging in de Nederlanden een plaats te geven: deelt Jacob van Vitry ons
in een van zijn preken immers niet mee dat deze vrouwen leven in een en hetzelfde
huis ‘en onder de leiding van een van hen, die de anderen in deugd en wijsheid
overtreft, [...] zowel door het goede voorbeeld als door middel van geschriften
onderwezen worden’?64
Maar ook Hadewijchs thematiek en metaforiek kunnen vanuit een functioneel
perspectief worden geanalyseerd en verklaard. Wanneer Hadewijch in Strofisch
Gedicht 45 bijvoorbeeld schrijft: Ay, ic dole te swaer in davontuere (vs. 29), dan
zegt zij méér dan dat de minne haar leed doet ondergaan; dankzij het gebruik van
juist deze metafoor verschijnt zij voor haar toehoorsters ook met het aura van de
bewonderde ridder uit de Arturromans, die eveneens allerlei ellende doorstaat om
zijn queeste tot een goed einde te brengen. Dergelijke intertekstuele verwijzingen
naar in haar milieu bekende en hooggeschatte genres en teksten (Bijbel, patriotische
literatuur, hymnologie, maar ook hoofse lyriek en Arturroman), die in haar gedichten
buitengewoon talrijk zijn, verlenen aan haarspreken een verhoogd gezag, en nodigen
meteen ook de toegesprokenen tot identificatie en navolging uit.
Pleij geeft aan dat ingewikkelde vormkunst niet het monopolie van de burgerij is geweest.
→ Mijns inziens dient dan ook eerst nagegaan te worden welke poëticale opvattingen aan
de liederen van het Gruuthuseliedboek ten grondslag liggen.
Twee vormen van lyriek:
1. een orale, die vooral onmiddellijk en tijdelijk amusement (ghenuecht) beoogt,
2. een meer literaire, die aan een gedicht hogere eisen stelt en bij voorkeur
werkt met een geschreven tekst.
Weliswaar laat de muzieknotatie er geen twijfel over bestaan dat deze teksten wel
degelijk voor een gezongen uitvoering waren bestemd, maar tegelijk komen er zoals
4