Samenvatting SWK 2 Ontwikkelingspsychologie
Deeltentamen 1 – maandag 30 november
Hoorcollege 1:
Ontwikkelingspsychologie: wetenschappelijke studie naar groei, verandering & stabiliteit van conceptie tot
ouderdom.
trends binnen de ontwikkelingspsychologie: ‘wat is in de mode’? aka wat voor soort onderzoek wordt binnen de
ontwikkelingspsychologie nu veel gedaan? Vb: Hersenontwikkeling.
Vier thematische gebieden van de ontwikkelingspsychologie
Zie blz 9, tabel 1.1 vraagstukken; oefenen!
1. Fysieke ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam. (Zoals: hersenen,
zenuwstelsel, spieren, zintuigen & behoefte aan eten/ drinken/ slaap.) Richt zich op; invloed van ons lichaam op
ons gedrag. (Bv: effecten van ondervoeding op groeitempo en motoriek of seksuele rijpingsproces tijdens
adolescentie)
2. Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele vermogens. (Zoals: denken, leren,
geheugen & probleemoplossing.) Begrijpen; hoe beïnvloeden groei en verandering in intellectuele vermogens ons
gedrag.
3. Sociaal-emotionele ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties, interacties met anderen
en het omgaan met emoties. Manier waarop interacties van mensen en hun sociale relaties in de loop van hun
leven groeien, veranderen en stabiel blijven. & Manier waarop mensen in toenemende mate hun emoties bewust
ervaren en greep krijgen op hun emoties.
4. Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling van duurzame gedragingen en (karakter)-eigenschappen die ene
persoon van de andere onderscheiden. Stabiliteit en verandering in de karaktereigenschappen die het ene
individu van het andere onderscheiden.
Bio Psychosociale Ontwikkelingsmodel: vier verschillende gebieden hangen met elkaar samen. Belangrijk om
breed te kijken; naar alle verschillende thema’s kijken. Nut van kennis ontwikkelingspsychologie voor de pedagoog:
kunnen signaleren, inleven en meerdere perspectieven.
Drie soorten onderzoek binnen de ontwikkelingspsychologie:
1. Experimenteel onderzoek*:
Onderzoek dat is bedoeld om causale relaties (= oorzakelijk verband tussen twee of meer feiten) tussen
verschillende factoren te ontdekken. Bij experimenteel onderzoek; twee groepen proefpersonen aan verschillende
gecontroleerde omstandigheden blootgesteld. (Krijgen verschillende ‘behandeling’). Op deze manier; groepen
vergelijken en gevolg van de gecontroleerde omstandigheden meten.
Doel: oorzaak en gevolg bepalen. Zie voorbeeld*
2. Longitudinaal onderzoek (Longitudinaal = langere tijd):
• Hoorcollege: “Cohort kinderen wordt een langere tijd gevolgd, bij voorkeur al vanaf 2 e levensjaar. Wordt
onderzoek afgenomen zoals; vragenlijsten, observaties en het bevragen van opvoeders Dit wordt elke 2 jaar
herhaald. Door kennis over achtergrond factoren van de kinderen; goed vaststellen welke veranderingen te maken
hebben met erfelijkheid en welke met de omgeving”.
• Boek: “Onderzoek waarbij het gedrag van 1 of meer individuen door de tijd heen wordt gemeten. Door grote groep
individuen gedurende een langere periode te volgen, krijgen onderzoekers inzicht in het algemene verloop van een
verandering in een bepaalde levensperiode.
Nadelen: kost veel tijd, grote kans op uitval deelnemers & risico; participanten worden testwise, d.w.z. dat ze bij elke
nieuwe testfase beter presteren doordat ze gewend raken aan de procedure (manier van vraagstelling etc.)”
3. Adoptie- en tweelingenonderzoek:
Tweelingonderzoek: onderzoeken naar rol van nature en nurture (bij bijvoorbeeld de ontwikkeling) Homozygoot:
eeneiig & Heterozygoot: twee-eiig.
* Voorbeeld experimenteel onderzoek: Wanneer je wilt weten of bijvoorbeeld een nieuwe leesmethode werkt;
experimenteel onderzoek doen. Je gaat naar een basisschool en zet het onderzoek op m.b.v. twee
onderzoeksgroepen. > Belangrijk is dat deze twee groepen zo veel mogelijk op elkaar lijken; op deze manier kan je ze
goed met elkaar vergelijken en kan je alternatieve verklaringen uitsluiten. De ene groep is ‘de controlegroep’. Deze
groep krijgt de nieuwe leesmethode. De andere groep behoudt de ‘normale conditie’. Aan het begin van het
onderzoek neem je een leestest af en aan het einde van het onderzoek (bijvoorbeeld na een half jaar) doe je dit
weer. Dan ga je de groepen met elkaar vergelijken door te kijken welke groep de meeste progressie heeft gemaakt
, op het gebied van lezen. Wanneer de groep die in de experimentele conditie zit (met de nieuwe leesmethode) meer
progressie heeft gemaakt (én de groepen goed te vergelijken zijn), mag dit worden toegeschreven aan de
leesmethode.
Hoe verloopt de ontwikkeling; Is de aard van de ontwikkeling continu of discontinu?
- Continue verandering: geleidelijke kwantitatieve (te maken met hoeveelheid; bv verandering in lengte)
ontwikkeling waarbij prestaties op een bepaald niveau, voortvloeien uit de prestaties op het vorige niveau.
Onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven het hele leven gelijk. Kinderen ontwikkelen steeds meer van
hetzelfde; vaardigheden/ kenmerken veranderen in omvang ipv in aard. (Bv: steeds beter en sneller kunnen lezen.
Proces erachter blijft hetzelfde; van letters klanken maken).
- Discontinue verandering: verandering loopt stapsgewijs in duidelijk te onderscheiden fasen. Elk stadia: gedrag &
processen kwalitatief (qua inhoud anders) dan voorgaande stadia bv: ineens niet meer in bed plassen. (Cognitieve
model van Piaget is discontinu).
Sidenote: Heel moeilijk om te zeggen of de ontwikkeling nou continu of discontinu is; groei zou namelijk continu zijn,
echter heb je ook een groeispurt, wat weer discontinu is. Beiden spelen dus een rol.
Zygote: nieuwe cel die wordt gevormd door het bevruchtingsproces.
Monozygotische tweeling: tweeling afkomstig uit dezelfde oorspronkelijke zygote; genetisch identiek. Verschillen
in hun toekomstige ontwikkeling zijn puur het gevolg van omgevingsfactoren.
Dizygotische tweeling: tweeling verwekt vanuit twee afzonderlijke eicellen die ongeveer tegelijkertijd bevrucht
worden door twee afzonderlijke zaadcellen.
Dankzij monozygotische- en dizygotische tweelingen kunnen we meer te weten komen over de relatieve
bijdragen van erfelijkheids- en omgevingsfactoren.
Erfelijkheid: het overgaan van genetische eigenschappen van de ene op de andere generatie. Ook: aanleg.
Nature-nurture: in hoeverre komt de oorsprong van ons gedrag en onze eigenschappen voort uit onze aanleg en in
hoeverre uit onze opvoeding en leefomgeving?
Gen-omgevingsinteractie-effecten: genetische aanleg kan de omgeving van een kind op drie manieren beïnvloeden:
1. Actief: kinderen selecteren/ creëren een omgeving die past bij hun genotype.
2. Evocatief: ouders en anderen creëren omgeving als reactie op genotype kind.
3. Passief: ouders dragen zowel genen als omgeving over aan kinderen.
Passief gen-omgevingsinteractie-effect is te verklaren doordat:
- Kind groeit meestal op bij ouders
- Ouders creëren een omgeving (fysiek, pedagogisch, psych. etc) mede op basis van hun genen.
- Kinderen hebben de aanleg voor een bepaalde eigenschap geërfd.
Er is dus een verband tussen de genen van het kind en de omgeving waarin het kind opgroeit doordat ouders en
kinderen genen delen. (Dit kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben).
- Diathese Stress Model: wanneer combi van aanleg en de stress een drempelwaarde overschrijdt persoon zal
een stoornis ontwikkelen. Het model gaat ervan uit dat het individu enerzijds een kwetsbaarheid (diathesis) in zich
draagt, en dat anderzijds omgevingsfactoren (stressbronnen) een rol spelen. Het model verklaart waarom persoon A
wel een stoornis ontwikkelt (of hier meer risico oploopt) en persoon B niet, ondanks ze aan dezelfde stressoren zijn
blootgesteld. Voorganger van DSH:
- Differential Susceptibility Hypothesis: “for better and for worse”.
Individuen met een verhoogde gevoeligheid voor omgevingsinvloeden, zijn zowel extra gevoelig voor negatieve-,
als voor positieve kenmerken van de omgeving (opvoeders/ belonen en straf/ media/ vrienden/ stressoren etc.)
Verklaren vanuit evolutietheorie: kwetsbare kinderen krijgen dit soort genenpakketjes omdat we dan als soort
minder kwetsbaar zijn.
- Madeliefjes-/ Paardenbloem kindjes: deze kinderen zijn veerkrachtig; doen het onder elke omstandigheid goed. Ze
hebben geen genen die hen gevoelig maakt voor de omgeving.
- Orchideekindjes: deze kinderen zijn kwetsbaar. Het gaat verkeerd wanneer er niet goed voor ze wordt gezorgd.
Maar wanneer er wel goed voor hen wordt gezorgd bloeien ze prachtig. M.a.w. wanneer de omgeving meezit doen
ze het extra goed.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kiek2. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.