Deeltentamen 1 - Neuropsychologische
Revalidatie
Ponds et al.: Neuropsychologische behandeling
H2 Neuropsychologische behandelmodellen: Tussen theorie en praktijk
2.1 Inleiding
Criteria om kwaliteit van neuropsychologische behandeling te beoordelen:
1) Bestaan van theoretisch/conceptueel model waarbinnen klinische werkwijzen en
mechanismen van gestoord functioneren met elkaar verbonden zijn;
2) Hebben van een idee over de wijze waarop cognitieve stoornissen na HL geïnterpreteerd
kunnen worden in dagelijkse vaardigheden die van belang zijn voor persoonlijke en
sociaal-maatschappelijke onafhankelijkheid van de pt;
3) Beschikken over set van procedures (individueel/gezamenlijk), om specifieke cognitieve
beperkingen en niveaus van functioneren aan te grijpen;
4) Beschikken over methoden om verbetering/herstel te evalueren.
2 + 3: vertalen van stoornissen naar alledaags functioneren en het categoriseren van de
verschillende neuropsychologische interventies.
2.2 Van stoornis naar functioneren
Rol neuropsycholoog: behandeling van ptn, adviserende taak binnen multidisciplinaire teams bij
het inschatten haalbaarheid van doelen, en toepassen van gezamenlijke werkwijze hierbij.
Stilstaan bij relaties tussen stoornissen, beperkingen en participatieproblemen en bij de
factoren die hierop van invloed zijn.
Niveaus van menselijk functioneren (International Classification of Functioning, Disability and
Health; ICF):
1. Perspectief van menselijke organisme: functies van het organisme en anatomische
eigenschappen;
2. Perspectief van menselijk handelen (activiteiten);
3. Perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven (participatie).
Definities binnen ICF:
Functies = fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme.
Anatomische eigenschappen = positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van
het menselijk lichaam (lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen).
Stoornissen = afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen.
Activiteiten = onderdelen van iemands handelen.
Beperkingen = moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten.
Participatie = iemands deelname aan het maatschappelijk leven.
Participatieproblemen = problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het
maatschappelijk leven.
Externe factoren = iemands fysieke en sociale omgeving; rechtstreeks persoonlijk contact met
anderen, organisaties en instellingen, wetten, regelingen, (in)formele regels, houdingen en
ideologieën.
Persoonlijke factoren = iemands individuele achtergrond, kenmerken van het individu die geen
deel uitmaken van de functionele gezondheidstoestand.
Uitvoering = wat iemand in zijn bestaande omgeving doet.
Vermogen = of iemand een taak/handeling kan uitvoeren of bepaalde rol kan uitoefenen
niveau van functioneren dat maximaal bereikt kan worden.
2.3 Neuropsychologische interventies
Cognitieve en neuropsychologische revalidatie
Cognitieve revalidatie = behandeling gericht op de directe gevolgen van HL in de zin
van cognitieve stoornissen proces waarbij mensen met HL samenwerken met
professionals in de GZ om cognitieve stoornissen t.g.v. HL tegen gaan of verlichten.
, Neuropsychologische revalidatie/behandeling = behandeling van ptn met HL (en/of
systeem) gericht op cognitieve, emotionele, sociale en/of gedragsmatige problemen
t.g.v. HL, met als doel zo goed mogelijk met deze problemen leren omgaan.
Begrippenkader klinische neuropsychologie
Vakgebied klinische neuropsychologie (wetenschappelijk onderzoek, diagnostiek,
behandeling): alle werkzaamheden van neuropsy bij de zorg voor ptn met HL.
o Doelgroep: aangeboren HL, NAH t.g.v. zuurstofgebrek, ruimte-innemende
processen, CVA’s of traumatisch HL, progressieve aandoeningen (MS, Parkinson,
dementie, schizofrenie, ADHD).
Neuropsychologische revalidatie/behandeling (psychosociaal, gedragsmatig,
emotioneel, cognitief)
o Emotionele en psychosociale problemen t.g.v. neurologische factoren
primaire stoornissen (bv. apathie, dwanglachen).
o SORKC-model:
R reactie op prikkels of stimuli van buiten (S)
O prikkels waargenomen en geëvalueerd door cognitieve processen.
C veranderingen in gedrag door reacties op gedrag/gevolgen.
K belonende en bestraffende bekrachtigers.
Dagritme en omgeving structuren + reduceren van mentale belasting.
o T.g.v. psychologische en psychodynamische oorzaken manier waarop iemand
zich verhoudt tot beperkingen (verwerking/aanpassing).
o T.g.v. psychosociale omstandigheden: begeleiding, socialevaardigheidstraining,
psycho-educatie.
o Premorbide persoonlijkheids- of psychiatrische problematiek.
Cognitieve revalidatie (psycho-educatie, omgevingsaanpassing, training): cognitief
functioneren gerichte behandeling; toename van gevoel controle, rust/overzicht,
waardoor emotionele en gedragsmatige problemen een minder grote rol spelen.
Cognitieve training = deel van cognitieve revalidatie gericht op aanleren van skills
waardoor (de gevolgen van) cognitieve stoornissen worden verminderd.
o Functietraining: herstel van cognitieve functies door herhaalde oefening en
stimulering (mental muscle approach); bijna nooit generalisatie.
o Vaardigheidstraining: trainen praktische skills op taakniveau; geleidelijk
opbouwen van moeilijkheidsgraaf ADL of huishoudelijke taken.
o Strategietraining = wanneer pt compensatiegedrag wordt geleerd die in
meerdere situaties toegepast kan worden.
2.4 Afstemmen van interventies op het functioneren van de patiënt
Soorten stimulatie- of revalidatiemethoden:
1) Non-specifieke stimulatie: prikkelbare omgeving om herstel van verbinden en nieuwe
verbindingen te laten ontstaan.
, 2) Bottom-up gerichte stimulatiemethoden: activatie van perifere zenuwcellen om
betrokken neuronen te activeren en zo synaptische verandering te bewerkstelligen.
3) Top-down stimulatie: via bewuste aandacht de synaptische activiteit te bevorderen.
4) Manipuleren van inhibitieprocessen: beïnvloeden van inhibitoire processen in brein
met TMS.
5) Manipuleren van arousalprocessen: algemene bevordering van herstel; medicatie die
noradrenerge systeem beinvloeden.
Interventiemethoden (zie tabel 2.1, p. 42)
Omgevingsaanpassing: omgeving makkelijk aanpassen dan pt zelf.
S-R-conditionering: pt kan leren en zal relatief stabiel blijven.
Bij gedragsproblematiek toegepast.
Vaardigheidstraining: pt ka leren en in bepaalde situatie gedrag laten zien, maar ook
vaardigheden die nodig zijn om te verbeteren.
Strategiesubstitutie: keuze voor bepaalde reeks gedragingen om bepaalde taak uit te
voeren.
Cognitieve cyclus: iemand stelt een doel, heeft verwachting over voorwaarden voor
het slagen van zijn doel, maakt plan, zet plan in gang, resultaat en evalueert met doel
(basis van EF).
H4 Grenzen aan neuropsychologische behandeling
4.2 De juiste zorg
Voorwaarden voor goede verwijzing:
a) Er moet voldoende behandelcapaciteit beschikbaar zijn; en
b) Verwijzer moet weten naar welke instellingen/afdelingen er verwezen kan worden en
welke indicaties gelden.
Bij de late fase na hersenletsel: vaak onduidelijk waar de klachten vandaan komen.
GGZ expertise op stemming, persoonlijkheid en systeemproblematiek; setting met
breed aanbod aan behandelvormen en psychotherapie.
Bedrijfsarts arbeidsdeskundige, UWB, begeleiding door Arbodienst van werkgever.
Neuroloog verdere diagnostiek en neuropsychologische behandeling/begeleiding door
instelling met kennis van HL (psycho-educatie, cognitieve training, job-coaching,
lotgenotencontact).
Bij ‘licht’ hersenletsel (vaak niet direct waarneembaar, waarvan iemand restloos moet
herstellen). Vaak geen follow-up, maar zouden baat hebben bij cognitieve revalidatie (psycho-
educatie over (langetermijn)gevolgen van HL, leren omgaan met cognitieve stoornissen en
versnelde vermoeidheid, verlengd herstel na mentale inspanningen leren inpassen in dagelijks
belastingspatroon rekening houden met mogelijk gevolgen.
Expert-trap: ervaren clinici lopen risico om te snel uit te gaan van ‘gemiddeld’ beloop en
‘gewoonlijke’ problemen bij artsen en psychologen die betrokken zijn bij HL-ptn. Behoeften van
ptn moeten aansluiten aan behandelaar, anders frustratie en onvoldoende vertrouwen in
behandeling.
Waarom systeem behandelen: familieleden/werkgevers krijgen verwachtingen na verloop va
tijd/hogere eisen zelfstandigheid (inzichtfouten).
4.3 Kan de patiënt veranderen?
Aanpassingsproces van HL-patiënt:
1) Herstelfase: periode na HL gericht op herstel en op minimaliseren van lichamelijke
gevolgen; geleidelijk besef van de veranderingen.
2) Verwerkingsfase: confrontatie met en aanpassingen aan blijvende gevolgen en
beperkingen.
, 3) Aanpassingsfase: aanpassing aan definitieve veranderingen; ondanks beperkingen
moet pt naar mogelijkheden zoeken op leven weer zinvol te maken (gedrag,
overtuigingen, verwachtingen en rollen).
a. Voorwaarde behandelmotivatie: ziektebesef en -inzicht; dit komt nadat probleem
is herkend als hinderlijk.
Stoornissen waardoor neuropsychologische behandelingen nog meer niet mogelijk zijn:
Schade frontale gebieden problemen in initiatie en aandrift.
Schade superieur mediale gebieden van frontaalkwab abulia (verlies motivatie),
akinetisch mutisme; stoornis in dopamine-afhankelijk circuit.
Verlichten door bromocriptine, amantadine (dopaminerge middelen): actievere deelname aan
behandeling, toegenomen therapietrouw, toename in beloningsafhankelijk gedrag, verbetering
op prestaties in EF.
Gedragsinterventies weinig literatuur, maar checklist en alarm- of piepersysteem ok.
Gedrags- en emotionele stoornissen
Moeilijk verenigbaar met leerklimaat bij reguliere revalidatie, want: apathie, agressie en
agitatie, stemmingsstoornissen en denk- en waarnemingsstoornissen.
Schade limbisch systeem (directe relatie): depressieve/angststoornis.
Schade frontaalkwab (indirect): ontremd gedrag door executieve problemen.
Huidige behandelstrategieën:
Omgevingsbeïnvloeding: inrichting omgeving (prikkelgepast, sturend),
behandelprogramma (afwisseling in- en ontspanning, regelmaat en voorspelbaarheid),
bejegening (directief en consequent handelen, overnemen waar nodig, vrijheid laten).
Gedragsmodificatie: operante leerprincipes afhankelijk van leervermogen;
belonen/negeren van gedrag.
o ABC-methode (figuur 4.1 p.90): men analyseert zelf het probleemgedrag en
bedenkt mogelijke nieuwe bekrachtigers om nieuw en gewenst gedrag uit te
lokken.
Medicatie: nog geen specifieke medicatie voor gedragsmatige/emotionele stoornissen
a.g.v. HL. Vaak gevoeliger voor bijwerkingen (mogelijk invloed op cognitie), dus starten
op lage dosis en trager dan gebruikelijk ophogen (start slow, go slow).
H7 Mentale traagheid
7.1 Inleiding
Informatieverwerkingsprocessen:
Gecontroleerd: volledige aandacht en bewuste inspanning; sterk beïnvloedbaar door
tijdsdruk; niet routinematige taken, maar vaak dubbeltaken.
Automatisch: nauwelijks/geen aandacht en zonder bewuste controle; kost weinig tijd
en inspanning; kan parallel aan andere taken/mentale processen; oefening en training
kan taken automatiseren.
Aandachtsproblemen:
Focused attention deficit: gecontroleerd interfereert met automatisch (bv. per
ongeluk naar huis i.p.v. kantoor); vaak niet fout, maar vertraging van taak.
Divided attention deficit: beperkte capaciteit van gecontroleerde info verwerking (bv.
missen info of gewenste respons niet uitvoeren); vaak bij 2 taken.
Processing Speed Theory (Salthouse) = snelheid van verwerking beïnvloedt cognitieve taken.
Limited time mechanism = tijd voor hogere infoverwerking (integratie) is onvoldoende
wanneer een groot deel van de verwerkingstijd al opgaat aan uitvoeren van eerdere,
meer basale processen (herkenning van input); vooral relevant bij externe tijdslimieten.
Simultaneity mechanism = info uit vroege verwerkingsprocessen gaan verloren voor
latere processen door verstrijken van tijd of door interferentie, en dus niet meer relevant
is. Info is er niet meer als het in WG verwerkt moet worden.