Hoofdstuk 1 Verbintenissenrecht: plaatsbepaling
Vermogensrecht (boek 3 BW, 5-8 BW):
Goederenrecht (boek 5 BW)
Verbintenissenrecht (boek 6 BW)
Verbintenis = volgens het recht ben je verplicht om iets de doen of te laten, dit het een prestatie. Een
prestatie moet op geld waardeerbaar zijn (moet geld waard zijn). Het verbintenis is minimaal tussen
2 partijen.
Bronnen van verbintenis:
1. Wet
a. Onrechtmatige daad: er ontstaat maar één verbintenis (bv. jij rijdt per ongeluk met je
fiets tegen een auto aan, dan ben jij verplicht om een schadevergoeding te betalen
aan de eigenaar van de auto, je bent dan Wettelijk Aansprakelijk; hiervoor kan je een
WA-verzekering nemen). Maakt hierbij niet uit of het opzettelijk of onopzettelijk is.
b. Rechtmatige daad:
i. Onverschuldigde betaling: Je betaalt perongelijk een bedrag op een verkeerd
bankrekeningnummer (6:203 BW)
ii. Ongerechtvaardigde verrijking: Als iemand perongelijk een groot bedrag op
je rekening stort, ben je verplicht om deze terug te betalen (6:212 BW)
iii. Zaakwaarneming: Je buren zijn op vakantie en ziet dat hun ruit stuk is, je laat
deze vervangen om inbrekers tegen te gaan, deze ‘nieuw betaalde ruit’ is
dan je schade en deze kan je verhalen op de buurman (6:200 BW)
c. Overige verbintenissen uit de wet)
2. Overeenkomst: komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art 6:217 BW). Er moet
wilsovereenstemming zijn.
Als een verbintenis wordt nagekomen, houdt zij op te bestaan tenietgaan van een verbintenis.
Beide partijen zijn rechtssubjecten: dragers van rechten en plichten:
Schuldeiser (crediteur): partij die recht heeft op een prestatie
Schuldenaar (debiteur): partij die de prestatie moet verrichten
De prestatie is het object van de verbintenis en kan bestaan uit een doen of een nalaten.
Wanprestatie als de verbintenis niet goed wordt nagekomen = een tekortkoming in de nakoming.
Natuurlijke personen (boek 1 BW): burgers
Rechtspersonen (boek 2 BW): nv’s, bv’s, stichtingen en verenigingen
Basisregels vermogensrecht: boek 3 BW
Verbintennissenrecht: boek 6 BW
Bijzondere overeenkomsten verbintenissenrecht: boek 7 BW
Het BW kent een gelaagde opbouw, van algemeen naar bijzonder.
Enkele beginselen van het verbintenissenrecht:
1. Contractsvrijheid: partijen zijn vrij om overeen te komen wat zij willen, zolang dit niet
expliciet verboden is, of in strijd komt met de openbare orde of de goede zeden.
2. Pacta sunt servanda: overeenkomsten moeten worden nagekomen.
, 3. Vormvrijheid: zolang de wetgever niet anders bepaalt, geldt er geen speciale vorm waarin
handelingen verricht moeten worden, alles mag dus op de manier zoals partijen dat willen,
tenzij de wetgever hiervan afwijkt (overeenkomst mag dus ook mondeling tot stand komen).
a. Dwingend recht: partijen mogen hiervan niet van afwijken
b. Aanvullend (regelend) recht: partijen mogen hiervan afwijken
4. Redelijkheid en billijkheid (art 6:2 BW/6:248 BW): partijen zijn verplicht zich naar elkaar
redelijk en billijk te gedragen.
5. Bijzonder gaat voor algemeen
Hoofdstuk 2 Rechtsfeiten
Feiten zonder rechtsgevolg: bv. een stukje fietsen
Rechtsfeiten: feiten met een rechtsgevolg (=overeenkomst!)
Rechtshandeling: bewuste menselijke handeling (art 3:33 BW)
Wil (art 3:33 BW) & verklaring (gerichte verklaring moet de andere partij hebben bereikt om
haar in werking te treden = art 3:37 lid 1 BW)
Een verklaring is volgens art 3:37 BW vormvrij, indien de wet een bepaalde handeling een
vorm voorschrijft, moet de verklaring hieraan voldoen, anders is er geen rechtshandeling (art
3:39 BW). Deze rechtshandeling is dan nietig (de handeling bestaat dan niet).
Tijdstip van aanvaarding: art 6:224 BW (het tijdstip waarop de verklaring zou zijn ontvangen
als de storende omstandigheid er niet was geweest).
Blote rechtsfeiten: feiten waar het recht een rechtsgevolg aan verbindt, waarbij er niet echt sprake is
van een handeling, het gebeurt gewoon (bv. geboorte is geen feitelijk handeling maar heeft wel
rechtsgevolgen, als je 18 wordt krijg je stemrecht)
Zie figuur 2.1 blz. 54!
Obligatoire overeenkomsten: overeenkomsten waaruit verbintenissen voortvloeien. Een
meerzijdige rechtshandeling waarbij één of meer partijen met elkaar verbintenissen aangaan
(art 6:213 BW).
Wederkerige overeenkomsten: meerzijdige rechtshandeling waar dus tussen verschillende
partijen over en weer verbintenissen ontstaan (art 6:213 BW). Beide partijen nemen een
verplichting op zich.
Niet-wederkerige overeenkomst/eenzijdige overeenkomst: overeenkomst tussen 2 partijen
waarbij slechts één partij een verplichting op zich neemt (zoals bij schenking)
Eenzijdige rechtshandelingen: rechtshandelingen die door de verklaring van één persoon tot
stand komen (bv. schenking, opzegging contract, aanbod)
Meerzijdige rechtshandeling: overeenkomst. Verklaring van meer personen is vereist. Beide
partijen moeten verklaren dat zij de overeenkomst aan willen gaan (huwelijk)
Gerichte rechtshandeling: gericht tot een bepaalde persoon/personen en moet, om haar
werking te hebben, deze persoon hebben bereikt (bv. brief/email)
Ongerichte rechtshandeling: hoeft niemand te bereiken om haar werking te hebben en kent
geen duidelijke geadresseerde