Hoofdstuk
13
–
Pathologie
van
de
erytropoïese
Ijzergebreksanemie
De
meest
voorkomende
oorzaak
van
anemie
is
een
tekort
aan
ijzer.
Door
ijzergebrek
verloopt
de
differentiatie
en
uitrijping
van
de
erytropoïese
normaal
tot
het
stadium
waarin
de
cellen
hemoglobine
gaan
synthetiseren.
Vanwege
het
tekort
aan
ijzer
kan
er
per
cel
onvoldoende
heme
gemaakt
worden,
dus
ook
onvoldoende
hemoglobine.
De
gemiddelde
Hb-‐concentratie
per
cel
(MCHC)
verlaagd,
ook
de
vulling
van
de
erytrocyten
(MCV)
is
verlaagd
en
ook
de
MCH
is
verlaagd.
De
erytrocyten
bij
ijzergebreksanemie
zijn
dus
microcytair
en
hypochroom.
De
concentratie
reticulocyten
is
meestal
slechts
licht
verhoogd.
In
een
bloeduitstrijkje
worden
microplane,
hypochrome
erytrocyten
gezien
met
in
ernstige
gevallen
ook
schietschijfcellen
en
soms
elliptocyten.
Bij
een
ijzergebreksanemie
is
de
ferritineconcentratie
altijd
verlaagd,
tenzij
er
gelijktijdig
een
infectie
of
andere
acutefasereactie
bestaat,
waardoor
ferritine
normaal
of
zelfs
verhoogd
kan
zijn.
Omdat
de
concentratie
ijzer
en
transferrine
in
serum
van
nature
nogal
sterk
varieert,
zijn
deze
twee
parameters
minder
bruikbaar
dan
ferritine.
Een
deel
van
de
transferrinereceptor
kan
van
de
celmembraan
worden
afgesplitst
en
komt
in
oplosbare
vorm
in
het
plasma
voor.
De
plasmaconcentratie
van
oplosbare
transferrinereceptoren
is
een
nieuwe
parameter
om
ijzergebrek
vast
te
stellen.
Beenmergonderzoek
is
vrijwel
nooit
noodzakelijk
om
een
ijzergebreksanemie
vast
te
stellen.
Men
vindt
dan
een
normaal
of
licht
verhoogd
percentage
erytroblasten,
die
vaak
kleiner
zijn
dan
normaal
(microblasten).
Het
uitvoeren
van
een
ijzerkleuring
is
altijd
noodzakelijk.
Bij
een
ijzergebreksanemie
is
in
beenmerg
geen
ijzer
aantoonbaar,
noch
in
de
opslagplaatsen
(macrofagen,
die
het
reticulo-‐endotheliale
systeem
in
beenmergbrokjes
vormen),
noch
in
de
erytropoïetische
cellen.
Wanneer
er
onvoldoende
ijzer
beschikbaar
is
om
in
het
heme
in
te
bouwen,
wordt
zink
als
alternatief
gebruikt.
Er
ontstaat
dan
zinkproporfyrine
dat
op
een
eenvoudige
manier
te
bepalen
is.
Hoewel
deze
bepaling
in
Nederland
niet
veel
gebruikt
wordt,
kan
een
ijzergebrek
ermee
opgespoord
worden,
nog
voordat
dit
tot
een
duidelijke
anemie
leidt.
Meestal
ontstaat
ijzergebrek
door
overmatig
bloedverlies,
bijvoorbeeld
door
maag-‐
of
darmbloedingen
of
door
bloedverlies
tijdens
de
menstruatie.
Slechte
voeding
met
te
weinig
ijzer
kan
natuurlijk
ook
tot
ijzergebrek
leiden,
maar
dit
komt
in
de
westerse
wereld
weinig
voor.
Ook
kan
ijzergebrek
ontstaan
door
verhoogde
behoefte,
bijvoorbeeld
tijdens
zwangerschap,
of
door
slechte
opname
ten
gevolge
van
darmafwijkingen
(malabsorptie).
Ijzergebrek
wordt
behandeld
door
naast
het
bestrijden
van
de
directe
oorzaak,
de
ijzervoorraad
in
het
lichaam
aan
te
vullen
door
ijzerpreparaten
toe
te
dienen.
In
ernstige
gevallen
van
anemie
kan
bloedtransfusie
noodzakelijk
zijn.
In
beide
gevallen
leidt
dit
tot
het
gelijktijdig
aanwezig
zijn
van
hypochrome,
microcytaire
erytrocyten
(nog
gemaakt
tijdens
het
ijzergebrek)
en
normochrome,
normocytaire
erytrocyten
(toegediend
in
donorbloed
of
gemaakt
zodra
er
weer
ijzer
beschikbaar
was).
Zo’n
beeld
van
twee
populaties
erytrocyten
noemt
men
dimorf.
, Anemie
bij
chronische
ziekte
De
tweede
belangrijke
oorzaak
van
anemie
is
het
type
dat
geassocieerd
is
met
chronische
ziekten,
zoals
chronische
ontstekingen
(reuma)
of
systeemziekten.
De
mate
van
anemie
is
meestal
mild
of
matig,
de
erytrocyten
zijn
normochroom
en
normocytair.
Soms
zijn
de
erytrocyten
licht
hypochroom,
omdat
de
ontstekingscellen
lactoferrine
(een
ijzerbindend
eiwit)
produceren.
De
concentraties
van
ijzer
en
transferrine
in
serum
zijn
verlaagd,
terwijl
ferritine
soms
normaal
is,
maar
meestal
verhoogd
als
uiting
van
het
ontstekingsprocess.
De
concentratie
van
oplosbare
transferrinereceptoren
is
zelden
verhoogd.
In
het
beenmerg
is
de
hoeveelheid
kleurbaar
ijzer
toegenomen.
Men
neemt
aan
dat
dit
type
anemi
wordt
veroorzaakt
doordat
het
vrijkomen
van
ijzer
uit
de
voorraden
in
het
reticulo-‐endotheliale
systeem
gestoord
is.
Het
is
namelijk
aangetoond
dat
interleukine-‐1,
een
cytokine
dat
bij
ontstekingen
vrijkomt,
bevordert
dat
ijzer
in
de
macrofagen
blijft
opgeslagen.
Er
is
dus
meer
dan
voldoende
ijzer
aanwezig,
maar
het
kan
niet
goed
gebruikt
worden
voor
de
erytropoïese.
Anemie
door
vitaminegebrek
Vitamine-‐B12
en
foliumzuur
(folaat)
spelen
een
zeer
belangrijke
rol
in
de
DNA-‐synthese.
Beide
vitaminen
moeten
in
de
darm
uit
het
voedsel
worden
opgenomen.
In
normale
omstandigheden
is
er
van
beide
verbindingen
een
flinke
voorraad
in
de
lever
aanwezig.
Wanneer
men
langdurig
verkeerde
voeding
gebruik,
kan
er
een
tekort
ontstaan
aan
deze
vitaminen
en
zulke
tekorten
leiden
tot
zogenaamde
megablastaire
anemie.
Vitamine
B12
kan
alleen
worden
opgenomen
wanneer
het
gebonden
is
aan
een
dragereiwit,
intrinsic
factor.
Dit
wordt
gevormd
door
cellen
in
het
maagslijmvlies.
Bij
bepaalde
maagaandoeningen
kan
er
te
weinig
of
geen
intrinsic
factor
worden
gevormd.
Bij
pernicieuze
anemie
maakt
de
patiënt
auto-‐antistoffen,
die
de
bin
ding
van
vitamine-‐B12
aan
intrinsic
factor
kunnen
remmen.
Het
effect
is
steeds
dat
er
te
weinig
vitamine
B-‐12
kan
worden
opgenomen
en
dat
de
voorraad
in
de
lever
uitgeput
raakt.
Bij
een
te
lage
concentratie
vitamine-‐B12
of
foliumzuur
raakt
de
rijping
van
de
kern
van
erytroblasten
achter
op
de
uitrijping
van
het
cytoplasma.
Dit
fenomeen
wordt
rijpingsdissociatie
genoemd,
het
wordt
gekenmerkt
door
grote
kernen
met
een
zeer
fijne,
losmazige
structuur
in
een
cytoplasma
dat
minder
basofiel,
dus
rijper,
is
dan
men
op
grond
van
de
kern
zou
verwachten.
Door
de
grote
kern
zijn
deze
erytroblasten
veel
groter
dan
normaal
en
hieraan
ontlenen
ze
hun
naam:
megaloblasten.
De
megaloblasten
differentiëren
tot
megalocyten,
maar
er
gaan
ook
veel
megaloblasten
ten
gronde
voordat
ze
helemaal
rijp
zijn.
Megaloblastaire
anemie
is
dus
een
vorm
van
ineffectieve
erytropoïese.
De
afwijkingen
in
de
DNA-‐synthese
beperken
zicht
niet
tot
de
erytropoïese;
ook
de
aanmaak
van
de
myeloïde
reeks
en
de
trombocyten
is
gestoord.
In
de
myeloïde
reeks
zijn
de
afwijkingen
vergelijkbaar.
De
kernen
van
de
onrijpe
stadia
zijn
groot
tot
zeer
groot
(aangeduid
met
de
term
reuzenvormen)
en
ze
hebben
een
vrij
losse
structuur.
De
rijpste
vormen,
de
neutrofiele
segmentkernige
granulocyten,
hebben
veel
meer
kernsegmenten
dan
gebruikelijk.
Dit
wordt
hypersegmentatie
genoemd.
De
trombocyten
bij
vitamine-‐B12-‐
of
foliumzuur
tekort
zijn
ook
macroplaan
(macrotrombocyten).
In
bloed
vindt
men
bij
een
vitamine-‐B12-‐
of
foliumzuurtekort
macrocytaire
erytrocyten,
het
MCV
bedraagt
meestal
meer
dan
110fl.
In
een
uitstrijkpreparaat
worden
megalocyten
gezien,
die
normochroom
of
hypochroom
zijn,
en
soms
ook
andere
erytrocytafwijkingen.
Zeer
kenmerkend
is
de
hypersegmentatie
van
de
neutrofiele
granulocyten.
De
concentratie
van
ijzer
en
ferritine
is
meestal
normaal,
terwijl
bilirubine
en
lactaatdehydrogenase
(LD)
verhoogd
zijn
als
uiting
van
ineffectieve
erytropoïese.
In
beenmerg
bestaat
het
klassieke
megablastaire
beeld
zoals
hierboven
vermeld.
Bij
een
ijzerkleuring
van
het
beenmerg
kan
het
percentage
erytroblasten
dat
ijzer
bevat
(sideroblasten
genaamd)
verhoogd
zijn.
Vanzelfsprekend
is
de
concentratie
folaat
of
vitamine-‐B12
in
serum
verlaagd.