Inleiding in de pedagogiek.
Hoofstuk 1 -> Het begrip opvoeden
1.2
Pedagogiek= paidagoogia= pais= kind, agogien= leiden -> kinderleiding.
Andere woorden voor pedagogiek zijn;
1. Opvoedkunde -> richt zicht op vaardigheden van opvoeder.
2. Opvoedingsleer -> richt zit op vergaren van kennis over opvoeder.
3. Opvoedingswetenschap -> richt zich op het ontwikkelen van theorieën over een
methode met betrekking tot opvoeden.
Definitie opvoeding
Opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij gericht een relatie wordt
aangegaan. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid, veiligheid,
intimiteit, aandacht, grenzen, instructie, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind
tot zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen en de nodige zelfstandigheid
en zelfredzaamheid beschikken om richting te gaan aan zijn verdere leven.
1.3
Opvoeden= ‘ondersteuning bieden’, ‘instructies geven’, ‘controle uitoefen’ &
‘grenzenstellen’. -> vier basishandelingen van opvoeden.
Ondersteuning bieden:
- Kind voelt zich begrepen en geaccepteerd. Liefde en zorg worden uitgedrukt. Richt
zich op fysieke en emotionele welzijn. (Dekovic, Groenland, Noom en Gerrits, 1996b)
- Kind ervaart ondersteuning door emotionele betrokkenheid -> warmte en affectie
van ouder voelen. Gebrek hieraan kan leiden tot agressie & vandalisme in
volwassenheid van het kind (De Brock, 1994).
- Responsiviteit= gericht zijn op de signalen die je kind uitzendt en hierop reageren
(respons) -> gevoelig zijn voor deze signalen = sensitiviteit.
- Beloning= operante conditionering (bekrachtiger) -> stimuleert gewest gedrag ->
bijvoorbeeld knuffels, kusjes, schouderklopje of extra zak geld.
- Straf= operante conditionering -> biedt ook ondersteuning bij het stimuleren van
gewenst gedrag. Niet straffen uit frustratie, doel (ondersteuning bieden) voorbij ->
straffen vereist consequent gedrag van ouder.
- Negeren= als kind regelmatig hetzelfde ongewenste gedrag vertoont -> zou er kind
uiteindelijk mee ophouden.
Instructie geven:
- Duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling is en welk gedrag verwacht wordt.
- Kind leert zich redden in moeilijke situaties en ontwikkelt zijn eigenheid.
- Kind moet niet overladen worden met instructies -> kind zal dan veel bezing zijn met
wat ouders vinden & geen eigen initiatieven durven te nemen.
Controle uitoefen:
- Er is een tegenstrijdige opvatting ten aanzien van controle uitoefen (Dekovic et al,
199b). Er zijn namelijk 2 soorten controle.
,Autoritaire controle Autoritatieve controle
Machtsuitoefening, strikte regels. Er wordt uitleg geven, een beroepen
Gedrag van het kind afwijzen door boos gedaan op de verantwoordelijkheid en
te worden. zelfstandigheid van het kind.
Geen gelijkwaardigheid tussen ouder en De ouder zou op basis van
kind. gelijkwaardigheid met het kind
-negatieve gevolgen voor kind. onderhandelen en hierin rekening
houden met persoonlijkheid van het
kind
+ positieve gevolgen voor kind.
Grenzen stellen:
- De manier waarop het kind bestraft of beloond wordt om gewenst gedrag aan te
leren. -> ‘al het gedrag is aangeleerd en kan dus ook weer worden aangeleerd’
(Pavlov, Skinner)
- Gedragsverandering vindt plaats doormiddel van beïnvloeding.
- Consequent gedrag is belangrijk bij grenzen stellen -> standvastigheid.
- Stellen van grenzen aan het kind is voor ouder het moeilijkste deel van opvoeden.
1.4
Doel van ouders= dat het kind opgroeit tot een volwassen persoon die zichzelf kan
handhaven in de maatschappij.
Drie algemeen opvoedingsdoelen (Kuipers, 2008)- > de drie Z’s;
1. Zelfstandigheid (individueel); kind leert zelf beslissingen nemen en eigen leven te
leiden.
2. Zelfredzaamheid (samenleving); kind leert op positieve manier vorm te geven aan zijn
toekomstige rol in samenleving- > keuzes maken en verantwoorden.
3. Zelfvertrouwen (toekomst); kind kan bijdrage leveren aan toekomst en is in staat
problemen op te lossen. -> zelfvertrouwen kan bijvoorbeeld gestimuleerd worden
door het geven van complimenten.
1.5
Opvoeding is een circulair proces- > actie en reactie -> interactie tussen ouder en kind.
Opvoeden heeft nooit een constant karakter; wat het ene moment bij het kind werkt, hoeft
een volgende keer niet hetzelfde effect te hebben.
Elk kind heeft een andere aanpak nodig-> ze hebben geen gebruiksaanwijzing
, Elke kind heeft een andere uniciteit= ieder mens is anders en heeft dus andere
karaktereigenschappen.
Er is een voortdurende wisselwerking tussen ouder en kind (Stewart en Vann, 2008) ->
gevoelens die kind ervaart bij boodschap van ouders bepaalt de reactie daarop.
1.6
Opvoeding bestaat uit materiele en emotionele handelingen van ouder richting kind.
Materiele (fysieke) opvoeding Emotionele (psychische) opvoeding
Lichamelijke behoeften/verzorging Behoeften aan liefde, aandacht, veiligheid
- Bijvoorbeeld voeding, kleding, rust, enz.
huisvesting.
e
1 behoefte uit behoeftehiërarchie van Overige 5 behoeften volgens
Maslow. behoeftehiërarchie van Maslow.
1.7
Geestelijke en sociale vorming van het kind.
Geestelijke vorming:
- Levensovertuiging van ouders speelt rol in opvoeding. Deze komt vooral tot uiting in
de schoolkeuze en invulling van vrije tijd.
- Ook de religieuze overtuiging van de ouder zou tot uiting komen in de opvoeding.
Denk bijvoorbeeld aan naar de kerk gaan of gedopt worden.
Sociale vorming:
- Sporten dragen bij aan het verenigen van lichaam en geest. -> gymnastiekles op
school bevorderd ook samenwerken en teamgeest.
- Vormen van kunst -> creativiteit van kind komt tot uiting
- Muziek -> leert kinderen innerlijke rust vinden
- Toneel en dans -> kind leert zicht uiteen doormiddel van expressie -> grenzen
verleggen.