Blok 4 Preventie en zelfmanagement
Themaweek
Zelfmanagement
Vergrijzing en toename aantal chronisch zieken à zelfmanagement nodig
Zelfmanagement = de mogelijkheid van het individu om de symptomen, behandeling, fysieke en
psychosociale consequenties, en de veranderingen in levensstijl die inherent zijn aan het leven met
een chronische aandoening, te managen
- doel zelfmanagement à gedragsverandering
- aansluiten bij wensen en behoeften van patiënten en hun netwerk à zorg op maat
Rol van verpleegkundige: aanleren gezondheidsvaardigheden
- educatie over aandoening - ondersteuning bij medicatiemanagement - stimuleren van
symptoommonitoring - ondersteuning bij besliskunde - relatie met zorgvrager - hulp bij actie
plannen (zorgplan) - hulp bij problemen oplossen - verandering leefstijl
Onderzoekend vermogen
Kwalitatief onderzoek = onderzoeksproces gericht op het inzichtelijk maken van een situatie
gebaseerd op verschillende onderzoekstradities die een maatschappelijk of menselijk probleem
blootleggen; de onderzoeker creëert een complex en holistisch beeld, analyseert tekst, rapporteert
opvattingen van betrokkenen en plaatst de studie in een natuurlijke context.
- kwaliteitscriteria: geloofwaardigheid, verplaatsbaarheid, plausibiliteit, verifieerbaarheid
Kwantitatieve gegevens Kwalitatieve gegevens
Gebaseerd op betekenissen die van getallen zijn Gebaseerd op betekenissen die in woorden
afgeleid worden uitgedrukt
Verzamelen resulteert in numerieke en Verzamelen resulteert in niet-
gestandaardiseerde gegevens gestandaardiseerde gegevens, die in
categorieën moeten worden ingedeeld
Analyse wordt door middel van diagrammen en Analyse wordt uitgevoerd door middel van
statistische methoden uitgevoerd conceptualisatie (duidelijk uitleggen in
begrippen of beelden, a.d.h.v. coderen)
Verpleegkundig leiderschap
,Casus 1 deel 1
CGO
International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) = classificatie van de
gezondheid en gezondheid gerelateerde domeinen met gezondheidsprobleem als uitgangspunt
(biopsychosociaal model)
- aanpassingsvermogen patiënt à zelfmanagement
zelfmanagement = de individuele capaciteit van de patiënt om met zijn gezondheidsprobleem, de
symptomen en de lichamelijke en psychosociale consequenties om te gaan en zich
leefstijlveranderingen eigen te maken die inherent zijn aan het hebben van het
gezondheidsprobleem
à patiëntparticipatie, concordance, begrijpen, onthouden, welbevinden, shared-decision making
VTV
à ABCDE-Methodiek (bijlage)
Shock = een levensbedreigende toestand waarbij de bloeddruk te laag is om in leven te blijven
- (ernstige bloedingen, overmatig vochtverlies of onvoldoende vochtinname) à te klein
bloedvolume à hypovolemische shock
- (hartinfarct, longembolie, scheuren hartwand of hartritmestoornissen) à onvoldoende
pompwerking van het hart à cardiogene shock
symptomen: futloosheid, verwardheid, koude en klamme huid, bleek en blauwachtig, zwakke snelle
polsslag, snelle ademhaling (als overlijden nabij is neemt frequentie ademhaling en hartslag af)
-
(hoofdletsel, leverinsufficiëntie, vergiftiging, overdoses geneesmiddelen) à overmatige
verwijding van de bloedvaten (vasodilatatie) à bloeddoorstroming met minder weerstand
à vasodilatatoire shock (distributieve shock)
o ernstige bacteriële infectie à septische shock
symptomen: huid kan in het begin juist warm aanvoelen en rood van kleur zijn
handelen: warm worden gehouden, benen wat omhoog (terugstromen bloed naar hart bevorderen),
bloeding stelpen, ademhaling controleren, hoofd opzij draaien (tegen inademen eigen braaksel),
zuurstof toedienen, bloeddruk verhogen met antishockbroek, intraveneus grote hoeveelheden vocht
toedienen, bloedvat vernauwende geneesmiddelen, hartwerking bevorderen, oorzaak behandelen
à Proactive Nursing – Klinische aandachtspunten orgaansystemen Bakker (bijlage)
vitale functies: lichaamstemperatuur – pols (hartslag) – ademhaling – bloeddruk – (pijn)
factoren die van invloed zijn op bloeddruk:
- hartminuutvolume = de kracht van de samentrekkingen van het hart
- perifere vaatweerstand (bepaald de diastolische bloeddruk)
- elasticiteit van de slagaders en de mate waarin deze kunnen uitzetten
- bloedvolume
- stroperigheid van het bloed = viscositeit à heeft invloed op de weerstand en snelheid
- hormonen en enzymen
, - chemoreceptoren: gevoelig voor verandering PaO2, PaCO2 en pH
systolische druk: indicatie toestand van het hart en de grote slagaders (100 tot 130)
diastolische druk: indicatie vaatweerstand van de arteriolen en perifere vaten (60 tot 80)
polsdruk = verschil systolische en diastolische druk: indicatie functioneren hart en bloedvolume
farmacokinetiek = beschrijving van de werking, absorptie, distributie en eliminatie van medicijnen
- absorptie: gaat over de snelheid waarmee de werkzame stof wordt opgenomen en de mate
van de opname van het medicijn in het lichaam
o gebruikte toedieningsvorm, de toedieningsweg en de fysisch-chemische
eigenschappen van de werkzame stof zijn bepalend voor de snelheid van absorptie
o hoe beter het medicijn oplosbaar is in vet (lipofiel), hoe beter in de cel opgenomen
o first-pass-effect (eerst de lever passeren)
o biologische beschikbaarheid = mate van werking medicijn na first-pass-effect
- distributie: proces dat een medicijn via het bloed door het lichaam verspreidt
o deel van toegediende medicijn bindt zich aan plasma-eiwitten; de rest bevindt zich in
vrije vorm in het plasma en is farmacologisch actief
- eliminatie: stof door metabolisme omgezet in inactieve metabolieten: biotransformatie
COVA
Motiverende gespreksvoering (MGV) = op samenwerking
gerichte gespreksstijl die iemands eigen motivatie en
bereidheid tot verandering versterk door de cliënt te helpen
om de ambivalentie ten opzichte van de verandering op te
lossen
- ambivalentie = emoties die over hetzelfde
onderwerp gaan en die in conflict zijn met elkaar
- basistechnieken: ORBS
AFPF
- lichamelijke, psychosociale en maatschappelijk factoren benoemen die tot overgewicht en
obesitas kunnen leiden
o genetische factoren, omgevingsfactoren, gebrek aan lichaamsbeweging, toename
vetgehalte in voedsel, alcoholgebruik, lage SES, overgewicht als kind,
gewichtstoename bij zwangerschap, menopauze, stress, overmatige productie
cortisol door bijnieren, polycysteusovariumsyndroom, verhoogde insulinespiegel
o mutaties ob-gen à verhinderen productie van leptine à obesitas
§ leptine: eiwit dat verlaging voedselinname en verhoging calorieverbruik
stimuleert (werking op hypothalamus)
, - benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij mensen met obesitas
o artrose, lage rugpijn, vermoeidheid, oedeem, huidaandoeningen, slaapapneu,
ademhalingsproblemen, hartfalen, bepaalde tumoren, menstruatiestoornissen, jicht,
galblaasaandoeningen, coronaire hartziekte, herseninfarct, hoge bloeddruk, diabetes
mellitus type 2, hoog vetgehalte in bloed
- de behandeling van overgewicht en obesitas verklaren
o gedragstherapie à herkennen en wijzigen gedragspatroon
o dieet- en voedingsadvies: calorie-inname verminderen à verandering eetgedrag
o lichaamsbeweging: toename verbruik calorieën
o geneesmiddelen (zelden effectief)
§ orlistat: beperkt afbraak en opname van vetten in de darm
§ sibutramine: remt eetlust door beïnvloeding chemische boodschappers
o operatie (groot gewichtsverlies en vermindering complicaties)
§ verticale gastroplastiek: beperkt aanvoer voedsel naar de maag
§ bypassoperatie: maagomleiding, deel dunne darm omgeleid
Alvleesklier produceert twee hormonen:
- b-cellen van de eilandjes van Langerhans
produceren insuline
- a-cellen van de eilandjes van Langerhans
produceren glucagon
- de oorzaken, pathofysiologie, symptomen,
diagnostiek, behandeling en (late)
complicaties van DM1 (bij kinderen) en DM2
beschrijven.
DM1 DM2
Alvleesklier kan weinig/geen insuline maken Alvleesklier kan wel insuline maken, maar
te weinig om naar behoefte te voorzien
Ontstaat vaak op jonge leeftijd in korte tijd Ontstaat bij ouderen en met obesitas
Absoluut tekort aan insuline Relatief tekort aan insuline
Insulineafhankelijke DM Insulineonafhankelijke DM
Afweersysteem vernietigt b-celen eilandjes Veroudering, erfelijke aanleg,
van Langerhans (auto-immuunziekte) insulineresistentie (door overgewicht,
Waarschijnlijk door virusinfecties, lichamelijke inactiviteit, voeding, roken)
voedingsfactoren en erfelijke aanleg
Ketoacidose Non-ketotisch hyperglykemisch
- uitdroging door vochtverlies hyperosmolaire situatie