Korte samenvatting, Minor Complexe Zorg
[High Care]
ABCDE-methodiek
Common final pathway: veranderingen in AH, circulatie en bewustzijn problemen
vitale functies, dood.
Primary assessment: stabilisatie vitale functies volgens ABCDE: treat first what kills
first.
Secondary assessment: klinische problemen inventariseren en vervolgbeleid
bepalen.
Reassessment: herbeoordeling via de ABCDE. In primary en secondary assessment.
Verslechtering of verbetering vroegtijdig herkennen. Na interventie, als de opvang
vastloopt, overgang naar secondary assessment en bij overdracht.
Airway:
o Hypoxemie: O2-tekort in het bloed.
o Hypoxie: O2-tekort in de weefsels.
o Nekletsel? Wervelkolom immobiliseren. Luchtweg heeft voorrang op de
wervelkolom.
o Primary assessment: bewegingen thoraxwand, stemgeluid (vrije ademweg:
heldere stem, heesheid en afonie: glottisoedeem, bedreigde ademweg),
auscultatie (gedeeltelijke obstructie: rochelen, snurken, kraaien, piepen of gieren,
volledige obstructie: geen ademgeruis) en inspectie op corpora aliena (vreemde
voorwerpen).
o Stabiliseren: immobiliseren nek (manueel, nekkraag, headblocks), uitzuigen
secretie (vrije ademweg), bij geblokkeerde ademweg door corpus alienum
schouderslagen, Heimlich of Magiltang, inspectie van farnyx en larynx via
laryngoscopie, bij een D-probleem chin lift, head tilt en jaw thrust toepassen,
Mayo-tube bij bewustzijnsdaling en stabiele zijligging.
Breathing:
o Primary assessment: observatie (houding, uitputting, hulpademhalingsspieren,
intrekkingen en neusvleugelen), kleur van de huid (cyanose: blauwpaars door
<O2-spanning), symmetrie van thoraxexcursies (asymmetrie:
spanningspneumothorax, corpus alienum, fladderthorax), ademhalingsfrequentie
(12-20), palpatie suprasternale ruimte (trachea in midline, halsvenen; uitgezet bij
spanningspneumothorax, longembolie of harttamponade) en saturatie (>95%,
onnauwkeurig bij koude, CO-intoxicatie, nagellak, rillen).
o Stabiliseren: toedienen hoge concentratie O2, behalve bij acute cardiale ischemie.
Saturatie >90% (anders O2 of beademing). Bij spanningspneumothorax druk
verlichten: naalddecompressie. Bronchoconstrictie leidt tot wheezing. Crepitaties
zijn een aanwijzing voor longoedeem.
Circulation: probleem met pompfunctie van het hart of vulling van de vaten.
o Bloeddruk (mean aterial pressure; MAP): afhankelijk van CO en totale
perifere vaatweerstand.
o Cardiac output: slagvolume x hartfrequentie.
o Preload: vullingsdruk hart; linker ventrikel einddiastolische druk. Afhankelijk van
het bloedvolume (centraal veneuze druk; CVD) en klepfunctie.
o Afterload: afhankelijk van de aortaklepfunctie, arteriële bloeddruk en perifere
vaatweerstand.
o Primary assessment: observatie (bewustzijn, bloedverlies en kleur), palpatie
(centrale en perifere pulsaties; symmetrie, kracht, regelmaat, frequentie), voelen
(perifere temperatuur), capillaire refill (5sec met vinger op sternum; vertraagd bij
>2sec; vasoconstrictie, vroeg teken van shock), beoordelen van de buik (drukpijn,
peritonitis, stabiliteit bekken), ausculteren hart (souffle door acuut klepvitium,
extra tonen bij galoritme of zachte tonen bij harttamponade), RR en HR meten,
urineproductie en vochtbalans observeren en hartmonitor aansluiten.
o Stabiliseren: BLS bij bewusteloze, polsloze patiënt, O2-therapie bij shock,
verkrijgen intraveneuze toegang, streefwaarde systolische RR: 100mmHg.
, Inotropie overwegen (onvoldoende vulling of tekenen cardiogene shock),
stabiliseren en immobiliseren fracturen van femora en bekken (sluitlaken of
zandzakken).
Disability:
o Primair door oorzaak in hersenen, secundair door oorzaak in A,B,C.
o Continu O2 en glucose: glucose voorraad van 15sec. Hersenen ontvangen 20%
van de CO.
o Cerebrale perfusie (CPP) is afhankelijk van de MAP en de intracraniële druk (ICP).
ICP is afhankelijk van volume schedelinhoud.
o Autoregulatie: werkt tot MAP 60-160mmHg (<60: ischemie, >160:
hersenoedeem). Hoge systemische RR leidt tot intracraniële vasoconstrictie. Lage
systemische RR leidt tot intracraniële vasodilatatie.
o Verhoogde ICP leidt tot systemische hoge RR: CPP blijft stabiel. Leidt tot
paradoxale bradycardie. Hyperventilatie geeft hypocapnie dat leidt tot
vasoconstrictie en dus vermindering intracraniële druk.
o Primary assessment: observatie (AVPU en GCS; eyes 4-1, movement 6-1 en
verbal 5-1), beoordelen (pupilgrootte en reactie, menigeale prikkeling,
lateralisatie; motoriek en voetzoolreflex) en bepalen glucosewaarden.
o Stabiliseren: preventie secundaire hersenschade (stabiliseren oxygenatie,
ventilatie, glucose, tensie en normothermie), intubatie (GCS <8), intraveneuze
toegang, vulling ter preventie hypotensie, clonazepam IV bij status epilepticus,
hypoglykemie door glucose IV of glucagon IM en antibiotica bij meningitis.
Exposure:
o Temperatuur, huid en extremiteiten.
o Primary assessment: observatie huid (kleur en afwijkingen), ontkleden,
onderzoeken op fracturen, beoordeling van pijn en meten temperatuur.
o Stabiliseren: bij hypothermie en normotherapie preventie van afkoeling,
opwarmen bij hypothermie via verwarmde vochtbolus, bij intoxicatie toedienen
van antidotum en geven van pijnstilling bij pijn.
Wervelkolomtrauma:
o Primary assessment: hoge concentratie O2, twee infusen en vitale functies
monitoren.
o Secundary assessment: lokale en uitstralende pijn, paresthesiën en
verminderde kracht.
o Spinal shock: eerste fase van hypotonie en areflexie na ruggenmergtrauma.
Vasodilatatie.
o Stabiele fractuur: bedrust, brace of gipskorset. Bij instabiele fractuur: opname en
immobilisatie door externe fixatie of operatie.
Benauwde patiënt:
o Luchtwegobstructies: trauma, oedeem, secreties, spasmen en D-problemen.
o Insufficiënte ademhaling:
Ventilatie: afhankelijk van teugvolume en AF. Hypoventilatie leidt tot
verhoogd PaCO2. Door uitputting, medicatie en zenuw- en
spieraandoeningen.
Oxygenatie (circulatie): hypoxemie; <PaO2 en SaO2. Oxygenatie is
afhankelijk van:
FiO2: fractie inspiratie O2. Buitenlucht: 21%, iedere L O2: verhoging 4%.
Verhogen O2 via neusbril, masker met reservoir, masker en ballon of
intubatie en beademing.
Toegankelijke luchtweg: problemen met lage luchtwegen leidt tot
verminderde O2 toevoer naar alveoli: bronchoconstrictie (COPD, astma,
anafylaxie) en pneumothorax.
Effectiviteit van gaswisseling: afhankelijk van O2-gradiënt tussen
inademingslucht en bloed en oppervlakte en doorlaatbaarheid van de
alveoli. Problemen bij: pneumonie, longoedeem (cardiogeen, ARDS,
longcontusie) en verdrinking.